Difference between revisions of "Oesterpark Grand Aquarium"

From Coastal Wiki
Jump to: navigation, search
(New page: __NOTITLE__ ==Oesterpark "Grand Aquarium" (ca.1862-1887)== In 1862 diende Charles De Smet een aanvraag in bij het Ministerie voor Openbare Werken voor het huren van een terrein van 40 are...)
 
(Oesterpark "Grand Aquarium" (ca.1862-1887))
Line 5: Line 5:
  
  
De oesterputten van Charles De Smet moeten, als we de 19e eeuwse bronnen mogen geloven, een voorbeeld geweest zijn voor heel oesterkwekend Europa. De oesters van dit park werden alom geprezen en van heinde en ver kwamen geïnteresseerden de moderne kweekmethoden van het “Grand Aquarium” bestuderen.<ref name="Halewyck">[http://www.vliz.be/imis/imis.php?module=ref&refid=64754 Halewyck, R.; Hostyn, N. (1978). Oostends oesterboek: historiek van de Oostendse oesterteelt vanaf de 18e eeuw tot op heden. Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring "De Plate": Oostende. 68, 34 pl. pp.]</ref><ref>[http://god.biboostende.be/ViewDocument.asp?FTCID=21767 L’Echo d’Ostende, 18 januari 1891.]</ref> In 1866 was de Smet aanwezig op de ‘Exposition Internationale de Pêche de Boulogne-sur-Mer’, waar hij de werking van zijn oesterkwekerij in detail uit de doeken deed. Het complex bestond uit een groot waterreservoir dat rondom 2 rechthoekige oesterputten heen liep. Wanneer het vloed was, werden aanvankelijk enkel de sluizen die toegang gaven tot het reservoir opengezet. Nadat het verse zeewater binnengestroomd was, bleef het daar enkele uren stilstaan totdat het zand en andere onzuiverheden gezonken waren naar de bodem van het reservoir. Dan pas werden de sluizen tussen de waterbak en de oesterputten ontgrendeld, waarna het propere water de oesters kon bereiken. De oesterputten zelf waren trouwens opgedeeld in verschillende compartimenten: de grootste kom bestond uit 12, de kleinste uit 3 evenwijdige vakken. Eén van deze compartimenten bleef telkens leeg staan, zodat de oesters regelmatig van plaats konden veranderen. Dit moest ziektes bij de dieren tegengaan en de properheid van de oesters bevorderen. De Engelse oesters werden met sloepen tot bij het “Grand Aquarium” gevoerd, waarna ze met harken en schoppen overgeladen werden in grote manden die naar de kwekerij gedragen werden. De diertjes werden vervolgens in dunne lagen over de bedding van de putten verspreid, waar ze konden bekomen van hun reis. De Smet waarschuwde ook dat oesters die te dicht op elkaar gelegd werden de neiging hadden om elkaars schelp toe te klemmen, wat een hoge mortaliteit met zich meebracht.<ref name="De Brouwer"/> In 1867 werd De Smet uiteindelijk officieel gelauwerd voor zijn voorbeeld-oesterkwekerij: in dit jaar won hij immers een bronzen medaille  voor zijn onderneming op de ‘Exposition Internationale des Produits de Pêche’ in Den Haag.<ref>[http://god.biboostende.be/ViewDocument.asp?FTCID=12503 L’Echo d’Ostende, 24 mei 1868.]</ref> In hetzelfde jaar had ook koning Leopold II trouwens al laten weten in de wolken te zijn over de kwaliteit van de producten van het “Grand Aquarium”. Na het eten van in de kwekerij geteelde tarbot, griet, tong, schol, oesters en mosselen, liet hij zijn secretaris, graaf de Borchgraeve, een brief schrijven om De Smet te feliciteren met het succes van zijn zaak.<ref>[http://god.biboostende.be/ViewDocument.asp?FTCID=12580 L’Echo d’Ostende, 31 juli 1867.]</ref>
+
De oesterputten van Charles De Smet moeten, als we de 19e eeuwse bronnen mogen geloven, een voorbeeld geweest zijn voor heel oesterkwekend Europa. De oesters van dit park werden alom geprezen en van heinde en ver kwamen geïnteresseerden de moderne kweekmethoden van het “Grand Aquarium” bestuderen.<ref name="Halewyck">[http://www.vliz.be/imis/imis.php?module=ref&refid=64754 Halewyck, R.; Hostyn, N. (1978). Oostends oesterboek: historiek van de Oostendse oesterteelt vanaf de 18e eeuw tot op heden. Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring "De Plate": Oostende. 68, 34 pl. pp.]</ref><ref>[http://god.biboostende.be/ViewDocument.asp?FTCID=21767 L’Echo d’Ostende, 18 januari 1891.]</ref> In 1866 was de Smet aanwezig op de ‘Exposition Internationale de Pêche de Boulogne-sur-Mer’, waar hij de werking van zijn oesterkwekerij in detail uit de doeken deed. Het complex bestond uit een groot waterreservoir dat rondom 2 rechthoekige oesterputten heen liep. Wanneer het vloed was, werden aanvankelijk enkel de sluizen die toegang gaven tot het reservoir opengezet. Nadat het verse zeewater binnengestroomd was, bleef het daar enkele uren stilstaan totdat het zand en andere onzuiverheden gezonken waren naar de bodem van het reservoir. Dan pas werden de sluizen tussen de waterbak en de oesterputten ontgrendeld, waarna het propere water de oesters kon bereiken. De oesterputten zelf waren trouwens opgedeeld in verschillende compartimenten: de grootste kom bestond uit 12, de kleinste uit 3 evenwijdige vakken. Eén van deze compartimenten bleef telkens leeg staan, zodat de oesters regelmatig van plaats konden veranderen. Dit moest ziektes bij de dieren tegengaan en de properheid van de oesters bevorderen. De Engelse oesters werden met sloepen tot bij het “Grand Aquarium” gevoerd, waarna ze met harken en schoppen overgeladen werden in grote manden die naar de kwekerij gedragen werden. De diertjes werden vervolgens in dunne lagen over de bedding van de putten verspreid, waar ze konden bekomen van hun reis. De Smet waarschuwde dat oesters die te dicht op elkaar gelegd werden de neiging hadden om elkaars schelp toe te klemmen, wat een hoge mortaliteit met zich meebracht.<ref name="De Brouwer"/> In 1867 werd De Smet uiteindelijk officieel gelauwerd voor zijn voorbeeld-oesterkwekerij: in dit jaar won hij immers een bronzen medaille  voor zijn onderneming op de ‘Exposition Internationale des Produits de Pêche’ in Den Haag.<ref>[http://god.biboostende.be/ViewDocument.asp?FTCID=12503 L’Echo d’Ostende, 24 mei 1868.]</ref> In hetzelfde jaar had ook koning Leopold II trouwens al laten weten in de wolken te zijn over de kwaliteit van de producten van het “Grand Aquarium”. Na het eten van in de kwekerij geteelde tarbot, griet, tong, schol, oesters en mosselen, liet hij zijn secretaris, graaf de Borchgraeve, een brief schrijven om De Smet te feliciteren met het succes van zijn zaak.<ref>[http://god.biboostende.be/ViewDocument.asp?FTCID=12580 L’Echo d’Ostende, 31 juli 1867.]</ref>
  
  

Revision as of 15:26, 29 May 2012

Oesterpark "Grand Aquarium" (ca.1862-1887)

In 1862 diende Charles De Smet een aanvraag in bij het Ministerie voor Openbare Werken voor het huren van een terrein van 40 are, gelegen bij de toenmalige Bassin de Chasse aan de Oostendse achterhaven, met als doel daar een oester-, mossel- en viskwekerij aan te leggen. Op 24 december 1862 werd dit verzoek goedgekeurd en werd de huursom voor de gronden vastgelegd op 20 frank per jaar. Het jaar erop kreeg De Smet bovendien toestemming om het domein van zijn park te vergroten tot een oppervlakte van 1 hectare. De kwekerij, “Grand Aquarium” genaamd, kwam te liggen tussen het reeds bestaande oesterpark van ”De Brock” en de nog aan te leggen put van ”Roger-Lohr”.[1] De bassins van het park konden zo’n 21.000 à 22.000 hectoliter water bevatten.[2]


De oesterputten van Charles De Smet moeten, als we de 19e eeuwse bronnen mogen geloven, een voorbeeld geweest zijn voor heel oesterkwekend Europa. De oesters van dit park werden alom geprezen en van heinde en ver kwamen geïnteresseerden de moderne kweekmethoden van het “Grand Aquarium” bestuderen.[3][4] In 1866 was de Smet aanwezig op de ‘Exposition Internationale de Pêche de Boulogne-sur-Mer’, waar hij de werking van zijn oesterkwekerij in detail uit de doeken deed. Het complex bestond uit een groot waterreservoir dat rondom 2 rechthoekige oesterputten heen liep. Wanneer het vloed was, werden aanvankelijk enkel de sluizen die toegang gaven tot het reservoir opengezet. Nadat het verse zeewater binnengestroomd was, bleef het daar enkele uren stilstaan totdat het zand en andere onzuiverheden gezonken waren naar de bodem van het reservoir. Dan pas werden de sluizen tussen de waterbak en de oesterputten ontgrendeld, waarna het propere water de oesters kon bereiken. De oesterputten zelf waren trouwens opgedeeld in verschillende compartimenten: de grootste kom bestond uit 12, de kleinste uit 3 evenwijdige vakken. Eén van deze compartimenten bleef telkens leeg staan, zodat de oesters regelmatig van plaats konden veranderen. Dit moest ziektes bij de dieren tegengaan en de properheid van de oesters bevorderen. De Engelse oesters werden met sloepen tot bij het “Grand Aquarium” gevoerd, waarna ze met harken en schoppen overgeladen werden in grote manden die naar de kwekerij gedragen werden. De diertjes werden vervolgens in dunne lagen over de bedding van de putten verspreid, waar ze konden bekomen van hun reis. De Smet waarschuwde dat oesters die te dicht op elkaar gelegd werden de neiging hadden om elkaars schelp toe te klemmen, wat een hoge mortaliteit met zich meebracht.[2] In 1867 werd De Smet uiteindelijk officieel gelauwerd voor zijn voorbeeld-oesterkwekerij: in dit jaar won hij immers een bronzen medaille voor zijn onderneming op de ‘Exposition Internationale des Produits de Pêche’ in Den Haag.[5] In hetzelfde jaar had ook koning Leopold II trouwens al laten weten in de wolken te zijn over de kwaliteit van de producten van het “Grand Aquarium”. Na het eten van in de kwekerij geteelde tarbot, griet, tong, schol, oesters en mosselen, liet hij zijn secretaris, graaf de Borchgraeve, een brief schrijven om De Smet te feliciteren met het succes van zijn zaak.[6]


Rond 1881-1882 moet Charles De Smet overleden zijn, waarna de zaak aanvankelijk verder gezet werd door zijn erfgenamen.[1] In 1887 werd de kwekerij echter openbaar verkocht door de notaris Serruys in Oostende. Tijdens de eerste zitdag op 10 januari 1887 werd de verkoopprijs op 40.000 frank gebracht. De definitieve verkoop ging uiteindelijk door op 24 januari 1887.[7][8] Het complex werd vermoedelijk gekocht door August Stracké en Max Stichert, die onder de naam “Stichert-Stracké & Cie” de oesterkwekerij verder openhielden. De concessie voor de huur van de terreinen waarop het park gevestigd was, bleef weliswaar tot 1895 op naam staan van de erfgenamen van Desmet. Toen duidelijk werd dat de Bassin de Chasse zou moeten verdwijnen door de constructie van de handelsdokken in de Oostendse haven, moest ook “Stichert-Stracké & Cie”, net als de parken ”Desmet” en ”Roger-Lohr”, op zoek naar een nieuwe locatie. Bij deze verhuis droeg de familie Desmet uiteindelijk ook hun grondconcessie over aan Stichert en Stracké.[9]

Referenties

Meer weten