Oesterpark Musin

From Coastal Wiki
Revision as of 09:15, 20 June 2012 by Ruth (talk | contribs)
Jump to: navigation, search

Oesterpark "Musin" (1846-1875)

Voorloper van Oesterpark "Jean"

Op 31 augustus 1832 verleende het Ministerie van Oorlog François-Constant Musin de toestemming om te starten met de oesterkweek in de voorgrachten van het kroonwerk, ten oosten van de Oostendse havengeul.[1] Vermoedelijk ging het hier echter om de constructie van een ‘vlottend oesterpark’, waarbij reservoirs bevestigd werden een de boot en de oesters gedurende enkele dagen blootgesteld werden aan de stromingen van de zee. De gevette en gezuiverde oesters werden vervolgens in waterbekkens gedeponeerd en vonden op die manier snel de weg naar de consument.[2] Dergelijke vlottende parken vergden een minder grote investering dan parken die uitgegraven werden in het land, maar konden helaas niet rekenen op dezelfde voordelen als de vaste oesterparken.[3] Waar de invoertol op oesters de kwekers op het land 1 frank per 100 kg kostte, steeg deze prijs voor de eigenaars van de oesterboten tot 12 à 16 frank per 100 kg.[4] Op 28 maart 1845 richtte François-Constant Musin samen met ene J. Stranack, een andere uitbater van een vlottend park, een brief aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers om deze gang van zaken aan te klagen.[5] Musin en co konden de Kamer echter niet overtuigen en de oesterboten zouden dan ook algauw verdwijnen uit het Oostendse stadsbeeld.[6] Musin verkocht op 6 augustus 1846 zijn vier schepen ‘voortkomende van het voordezen bestaan hebbende flottende oesterpark' in Oostende.[7]


Op 5 juni 1846 kreeg Musin vanwege de Belgische Staat een concessie op een terrein van 3822 m² aan de westzijde van de havengeul, op de plaats van de huidige Visserskaai.[8] Vooraleer hij deze toelating bekwam, was hij reeds op 28 mei 1846 voor de notaris Liebaert in Oostende moeten verschijnen om te beloven dat hij de nog op te richten oesterput en het bijhorende complex onmiddellijk zou afbreken indien het Ministerie van Oorlog daarom vroeg.[9] Na deze akte te hebben ondertekend, kon Musin uiteindelijk aan de slag gaan. Op het domein, dat hij huurde voor 10 frank per jaar, graafde hij een oesterput uit en bouwde hij tevens een werkhuis en een eenvoudig houten woonhuis met plat dak, waarvan het gelijkvloers deels dienst deed als restaurant.[8] Het geld om deze werken te laten uitvoeren moest hij lenen: de weduwe J. Duclos-Assandri en de Oostendse brouwer Gabriël Jean sponsorden elk 10.000 frank. In 1848 gingen de deuren van dit etablissement open voor bezoekers. Het “Pavillon Musin” zou algauw bekendheid vergaren omwille van zijn uitstekende bier- en wijnkelder, de heerlijke verse visgerechten en natuurlijk de verse oesters.[10] Deze laatste voerde Musin in vanuit Engeland, o.a. vanuit Queensbank.[11]


Na het overlijden van François-Constant Musin op 3 augustus 1849 bleek echter dat de bloeinde oesterzaak zwaar belast was. De teller van de nog te betalen rekeningen stond op 13.075 frank, terwijl de hypotheek op de gebouwen 20.000 frank bedroeg. Musins beide dochters Annette en Elise verwierpen de erfenis dan ook, de drie zonen François, August en Eugène aanvaardden ze onder voorbehoud. Dit betekende dat zij niet verantwoordelijk waren voor de schulden die overbleven na de verkoop van alle geërfde bezittingen. Op 17 juni 1850 werden het meubilair en het koopwaar van de firma geveild, die respectievelijk 1.130,50 frank en 3.048,75 frank opbrachten.[8][12] Op 5 augustus 1850 werden de oesterput en de aangrenzende gebouwen ten slotte voor openbare verkoop aangeboden door notaris Liebaert. De startprijs was 15.000 frank.[13] Na herhaaldelijke verhogingen van dit bedrag was het uiteindelijk François Musin die in naam van de 3 broers de familiezaak terug aankocht. Ze telden hiervoor de som van 43.000 frank neer.[8][14] Op 11 mei 1853 verkocht François Musin, kunstschilder van beroep, zijn aandelen in de zaak aan broer August.[15] Op 20 september van hetzelfde jaar stond deze laatste één zesde van de aandelen in de oesterput af aan zijn andere broer Eugène Musin, een kandidaat-notaris.[16] Deze Eugène zou op 24 augustus 1857 ten slotte voor 15.000 frank al zijn aandelen in de oesterput door verkopen aan de reeds eerder genoemde Gabriël Jean.[17] August Musin en Jean bezaten vanaf dan elk de helft van de oesterput.[8]


Ondanks alle erfenis- en verkoopsperikelen slaagde August Musin, de effectieve uitbater van het oesterpark, erin om de goede reputatie en faam van het bedrijf te handhaven. Het “Pavillon Musin” werd meer dan eens aangeprezen als de plaats bij uitstek om te genieten van de frisse zeelucht en te dineren in een charmante en sfeervolle maritieme omgeving.[18] Na de dood van August Musin op 21 september 1873 bleek de glorietijd van het “Pavillon” echter voorbij. De uitbating viel tijdelijk stil, waardoor de oesterput verslibde en het restaurant bouwvallig raakte. De Luikse notaris Louis Delbouille, die een belangrijke rol speelde in de ontwikkeling van het toeristische Oostende, wilde de gronden inpalmen voor de bouw van een groots hydrotherapeutisch complex. Dit voorstel werd echter afgewezen door de Belgische Staat.[11] Op 4 augustus 1875 verkocht de weduwe van August Musin uiteindelijk haar helft van de oesterput voor 12.000 frank aan Eduard Jean, waardoor het gehele complex volledig in handen kwam van deze familie.[8][19] Vanaf dan werd gesproken van Oesterpark "Jean".

Referenties

  1. Rijksarchief Brugge (R.A.B.), notariaat, depot Van Caillie, notariaat Van Caillie Oostende, 1941, nr. 219, akte 94.
  2. Verslag zitting Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 13 december 1844.
  3. Verslag zitting Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 22 februari 1845.
  4. Verslag zitting Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 21 februari 1845.
  5. Verslag zitting Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 8 april 1845.
  6. Verslag zitting Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 23 november 1864.
  7. R.A.B., notariaat, depot Ghyoot, notaris Liebart, 1846, nr. 2, akte 148.
  8. 8.0 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 Verhaeghe, J. (1999). De Oostendse kunstschilders François Musin (1820-1888) en August Musin (1852-1923), een familiekroniek. Oostendse Historische Publicaties, 4. Stadsbestuur Oostende: Oostende. 147 pp.
  9. R.A.B. notariaat, depot Ghyoot, notaris Liebart, 1846, nr. 2, akte 122.
  10. Farasyn, D. (2001). Historiek van de eerste gebouwen langs de Oostendse zeedijk 1830-1878. Tweede uitgave. Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring "De Plate": Oostende. 88 pp.
  11. 11.0 11.1 Halewyck, R.; Hostyn, N. (1978). Oostends oesterboek: historiek van de Oostendse oesterteelt vanaf de 18e eeuw tot op heden. Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring "De Plate": Oostende. 68, 34 pl. pp.
  12. R.A.B. notariaat, depot Ghyoot, notaris Liebart, 1850, nr. 6, akte 906.
  13. La Flandre Maritime, 8 juni 1850.
  14. R.A.B. notariaat, depot Ghyoot, notaris Liebart, 1850, nr. 7, akte 958.
  15. R.A.B. notariaat, depot Ghyoot, notaris Liebart, 1853, nr. 10, akte 1473.
  16. R.A.B. notariaat, depot Ghyoot, notaris Liebart, 1853, nr. 10, akte 1547.
  17. R.A.B. notariaat, depot Ghyoot, notaris Liebart, 1857, nr. 15, akte 2276.
  18. Zie bijvoorbeeld: La Flandre Maritime, 29 augustus 1855.
  19. R.A.B. notariaat, depot Ghyoot, notaris Liebart, 1875, nr. 6097.


Meer weten