Overzichtslijst beleidsinstrumenten

From Coastal Wiki
Revision as of 11:20, 1 December 2011 by Heidid (talk | contribs)
Jump to: navigation, search

Globale verdragen en akkoorden


1) Het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (Convention on Biological Diversity, CBD, afgesloten in 1992, van kracht sinds 1993) is een overeenkomst om actie te ondernemen op specifieke punten in verband met biodiversiteit, waaronder de opzettelijke en niet-opzettelijke introductie van niet-inheemse soorten.

Artikel 8 van de conventie stelt dat "ondertekenende partijen, voor zover mogelijk en op passende wijze, de introductie van niet-inheemse soorten dienen te voorkomen en niet-inheemse soorten die ecosystemen, habitats of soorten bedreigen, dienen te bestrijden of uit te roeien".

De bijeenkomst van de partijen in Nagoya (COP10, oktober 2010) stelde als doelstelling om - tegen 2020 - invasieve niet-inheemse soorten en hun verspreidingskanalen te identificeren, prioriteiten te stellen in de controle en uitroeiing van prioritiaire soorten en maatregelen te treffen voor het beheer van verspreidingskanalen zodoende de introductie en de inburgering van niet-inheemse soorten te vermijden. Meer dan 180 landen hebben het verdrag ondertekend. Het verdrag werkt op basis van juridisch bindende overeenkomsten. Informatie over niet-inheemse soorten in de context van de CBD is beschikbaar via het "Alien Species Portal".


2) Het Verdrag inzake Migrerende Wilde Diersoorten (Convention on Migratory Species of Wild Animals, CMS of Verdrag van Bonn, afgesloten in 1979, van kracht sinds 1983) is gericht op de bescherming van migrerende terrestrische en mariene soorten en vogels in hun hele verspreidingsgebied.

Trekkende soorten waarvoor een internationale samenwerking wenselijk of noodzakelijk is, zijn opgenomen in bijlage II van het verdrag. Exoten die de trekkende soorten zoals opgenomen in bijlage II van de CMS in gevaar kunnen brengen, kunnen volgens het CMS aan controle worden onderworpen. Artikel III, 4c. stelt dat de partijen zich ertoe verbinden een strikte controle uit te voeren op de introductie van, of het terugdringen of uitroeien van reeds geïntroduceerde exotische soorten die de doelsoorten opgenomen in de bijlage I van dit verdrag op hun grondgebied dreigen in gevaar te brengen. Artikel V, 5 bepaalt dat de lidstaten in overeenkomst met de bepalingen van de bijlage II moeten voorzien in "Behouden en waar nodig en mogelijk, herstellen van de habitats van belang in het behoud van een gunstige staat van instandhouding, en het beschermen van deze habitats tegen verstoringen, waaronder een strikte controle van de introductie van, of controle van reeds geïntroduceerde, exotische soorten die schadelijk zijn voor de trekkende soorten"


3) Het Verdrag inzake internationale handel in bedreigde soorten (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora, CITES of Washington Convention, afgesloten in 1973, van kracht sinds 1975) regelt de handel in bedreigde dieren en planten, evenals daarvan afgeleide producten, tussen 172 aangesloten landen. Het verdrag werkt met 3 bijlagen, afhankelijk van de graad van bescherming in het land van uitvoer.

De Bijlage I lijst bedreigde dieren en planten op die direct met uitsterven bedreigd zijn (bv. walvissen, dolfijnen, … bepaalde orchideeënsoorten) en waarvoor geen handel toegestaan wordt. De soorten opgenomen in de Bijlage II zijn deze die mogelijks met uitsterven worden bedreigd, en waarvoor een CITES vergunning vereist is voor in- en uitvoer. De Bijlage III bevat alle dieren en planten die in minstens één land worden beschermd en waarvoor bilaterale handelsakkoorden bestaan. Relevant voor de problematiek van niet-inheemse soorten is een bepaling in Artikel XIV a waaronder het aan de partijen toegelaten is nationale maatregelen te treffen met betrekking tot soorten die niet in de CITES Bijlagen opgenomen zijn. Het is via deze bepaling dat EU lidstaten bepaalde exotische soorten behandelen.


4) Het Internationaal Verdrag voor de Controle en het Beheer van Ballastwater en Sediment van de Scheepvaart (ook IMO Ballastwater Conventie, International Convention for the Control and Management of Ships' Ballast Water and Sediments, BWM Convention, afgesloten in 2004) is gericht op de inspanningen die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat schadelijke aquatische organismen via ballastwater en sedimenten verspreid worden.

Om de introductie van niet-inheemse soorten via de ballasttanken van schepen tegen te gaan verplicht de IMO Ballastwater Conventie schepen om een "Ballast Water and Sediment Management Plan" op te stellen en een "Ballast Water Record Book" aan boord te hebben waarin alle ballastoperaties worden bijgehouden. Daarnaast dient het beheer van het ballastwater te gebeuren volgens standaardprocedures (zie website IMO). Een derde element in de conventie betreft ballastwater uitwisseling ("Ballast Water Exchange") op zee, die bij voorkeur voorbij de 200 zeemijl van het vasteland plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, moet de uitwisseling van ballastwater in ieder geval verder dan 50 zeemijl uit de kust plaatsvinden en dit in water van minstens 200 meter diep. In afwachting van de ratificatie van deze conventie wordt aangeraden door OSPAR om bepaalde maatregelen met betrekking tot het ballastwater van schepen reeds op een vrijwillige basis na te leven (OSPAR general guidance 07/2010). Voorafgaand aan de IMO Ballastwater Conventie gaf de IMO resolutie (A.868(20)) uit 1997 richtlijnen voor de controle en behandeling van ballastwater teneinde de overdracht van schadelijke organismen te beperken.


5) Het UNCLOS Verdrag van de Verenigde Naties (United Nations Convention on the Law of the Sea, UNCLOS, afgesloten in 1982, van kracht sinds 1994) verplicht de lidstaten ertoe het mariene milieu in de zeegebieden onder hun rechtsbevoegdheid te beschermen en te vrijwaren van "significante en schadelijke wijzigingen" als gevolg van de (on)opzettelijke introductie van niet-inheemse soorten.

Artikel 196 (1) van het Verdrag meldt dat: "staten alle noodzakelijke maatregelen moeten treffen voor de reductie, preventie en controle van vervuiling van het mariene milieu als resultaat van het gebruik van technologieën of de (on)opzettelijke introductie van nieuwe of niet-inheemse soorten in bepaalde delen van het mariene milieu, dewelke daar schadelijke gevolgen kunnen veroorzaken."


6) Het Verdrag m.b.t. de wet van het niet aan scheepvaart gebonden gebruik van internationale waterlopen (Convention on the Law of Non-navigational Uses of International Watercourses, afgesloten in 1997, nog niet van kracht wegens onvoldoende ratificaties).

In artikel 22 van het verdrag verbinden lidstaten zich tot het treffen van “alle noodzakelijke maatregelen ter preventie van de introductie van niet-inheemse of nieuwe soorten die significante negatieve effecten kunnen veroorzaken in het ecosysteem van de waterlopen, en als gevolg hiervan schade berrokkenen aan een andere staat”.


7) Het Ramsar Verdrag (Ramsar Convention, afgesloten in 1971, van kracht sinds 1975). De doelstelling van het Verdrag is het behoud en het rationeel gebruik van alle "wetlands" door lokale, regionale en nationale acties en internationale samenwerking, als bijdrage tot een duurzame ontwikkeling. In het Ramsar Verdrag werden invasieve soorten geïdentificeerd als één van de bedreigingen voor ‘wetlands’.


8) Het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Plantensoorten(International Plant Protection Convention, IPPC, afgesloten in 1951, van kracht sinds 1952, gewijzigd in 1987) is een international verdrag met betrekking tot fytosanitaire afspraken, incl. plagen van wieren en de indirecte gevolgen ervan.

Het IPPC organiseerde een workshop over invasieve niet-inheemse soorten in 2003. In aansluiting met dit verdrag melden we ook het Akoord met betrekking tot Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen (Agreement on the Application of Sanitary and Phytosanitary Measures SPS, afgesloten in 1994, van kracht sinds 1995). Hoewel dit akkoord niet specifiek gericht is op niet-inheemse soorten, zijn vele plagen van oorsprong niet-inheems.

Europese richtlijnen en regelgeving


1) De EU Vogelrichtlijn, VRL (Council Directive 79/409/EEC of 2 April 1979 on the conservation of wild birds, afgesloten en van kracht sinds 1979) biedt een kader voor het behoud en beheer van wilde vogelpopulaties in Europa, en algemene richtlijnen met betrekking tot niet-inheemse vogelsoorten.

Artikel 11 van de HRL bepaalt dat lidstaten erover moeten waken dat introductie van niet-inheemse vogelsoorten geen negatieve effecten met zich meebrengt voor de lokale fauna en flora.

2) De EU Habitatrichtlijn, HRL (Council Directive 92/43/EEC of 21 May 1992 on the conservation of natural habitats and of wild fauna and flora, afgesloten en van kracht sinds 1992) streeft het behoud van de biodiversiteit in de Lidstaten na, door middel van een gemeenschappelijk kader voor het behoud van wilde flora en fauna en habitats van gemeenschappelijke belang voor de EU.

De kaderrichtlijn richt een ecologisch netwerk in van beschermde gebieden, gekend als het ‘Natura 2000’ netwerk. De HRL maakt deel uit van de uitvoering van het Verdrag inzake Biodiversiteit (CBD) op Europees niveau. Artikel 22 b van de HRL bepaalt dat Lidstaten de opzettelijke introductie van niet-inheemse soorten in het wild op dergelijke wijze moeten inperken dat er geen negatieve gevolgen zijn voor de natuurlijke habitats en hun fauna en flora, en dat – indien nodig – dergelijke introducties verboden worden.

3) Richtlijn Nr 338/97 van de Europese Raad betreffende de bescherming van wilde fauna en flora soorten door middel van de handel in deze soorten (Council Regulation (EC) No 338/97 on the protection of species of wild fauna and flora by regulating trade therein, afgesloten in 1996, van kracht sinds 1997, gewijzigd in 2003). Deze richtlijn is de vertaling van het CITES Verdrag naar Europese wetgeving, en werd gewijzigd op 18 augustus 2003 door de richtlijn Nr 1497/2003. De annexen van deze nieuwe richtlijn verwijzen naar een aantal niet-inheemse soorten die een bedreiging vormen voor importerende lidstaten. CITES is als regelgeving echter beperkt tot de opzettelijke introducties gezien het gebaseerd is op een systeem met toestemming. In artikel IV, 6D van de richtlijn 338/97 wordt expliciet vermeldt dat de Europese Commissie beperkingen kan opleggen aan bepaalde landen van oorsprong voor soorten waarvan aangetoond werd dat ze een bedreiging inhouden voor de inheemse fauna en flora. De bijlagen van de richtlijn 1497/2003 lijsten deze soorten op en worden frequent geactualiseerd.

5) Niet-inheemse soorten in de Kaderrichtlijn Mariene Strategie of KRMS (Marine Strategy Framework Directive of MSFD, goedgekeurd in 2008) De EU Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRMS) biedt een kader voor de bescherming en het behoud van het marien milieu, het vermijden van schade en het herstel van het milieu in het geval negatieve gevolgen opgetreden zijn. De KRMS heeft als doelstelling de Goede Milieu Toestand (GMT) te bereiken in het marien milieu in 2020 ten laatste. Niet-inheemse soorten worden specifiek behandeld in de bijlage I van deze richtlijn, en de descriptor nr. 2 'Niet-inheemse soorten geïntroduceerd door menselijke activiteiten bevinden zich op een niveau dat niet schadelijk is voor het milieu’ is één van de elf generische kwalitatieve descriptoren die in beschouwing worden genomen voor het bepalen van de GMT. De verdere bepaling van criteria en indicatoren voor het definiëren en opvolgen van doelstellingen staat momenteel ter discussie. De beslissing van de EU Commissie inzake de criteria en methodologische standaarden voor de Goede Milieu Toestand in de Europese mariene wateren (EU COM 2010/477/EU)

Verschillende voorstellen zijn in omloop. In België kiest men voorlopig (augustus 2011) voor het opvolgen van nieuwe introducties van niet-inheemse soorten. Daarbij stelt de bevoegde dienst voor om de indicator voor het behalen van de GMT te omschrijven als 'Geen nieuwe anthropogene introductie van niet-inheemse soorten macrofauna en macroflora (>1mm) (No introduction of human induced non indigenous species of macrofauna and macroflora (l>1mm))

De initiële beoordeling voor niet-inheemse soorten moet in 2012 gerealiseerd zijn, en dient volgende aspecten te omvatten: - Een analyse van de huidige milieutoestand, inclusief een inventaris van de temporele en ruimtelijke patronen in abundantie van niet-inheemse soorten of – waar relevant – genetisch verschillende vormen van inheemse soorten in (sub)regio’s. - Een analyse van de dominante drukken en effecten verbonden aan de introductie van niet-inheemse soorten en translocaties.

6) Richtlijn van de EU Raad (EC) nr 708/2007 met betrekking tot het gebruik van niet-inheemse of lokaal niet-aanwezige soorten in de aquacultuur (uitgevaardigd in 2007) is gericht op het optimaliseren van de voordelen geassocieerd met introducties van niet-inheemse soorten en lokaal niet-aanwezige soorten die gebruikt worden in de aquacultuur. Er wordt gewaakt over het vermijden van potentieel schadelijke effecten in het ecosysteem en negatieve biologische interacties (incl. genetische uitwisseling met inheemse soorten) en de verdere verspreiding van niet-doelsoorten in natuurlijke habitats. De focus ligt op risico-analyses van niet-inheemse soorten vooraleer een introductie of translocatie toegestaan wordt.

Regionale verdragen

Richtlijnen en gedragscodes