De Borger (1901, fig. 50)
De Borger (1901, fig. 50)
Beschrijving Voorsteven. Daar de kielplaat op den steven eindigt, moet men, om geen uitspringend gedeelte te hebben in het onderschip, dezen inhakken tot daar waar de plaat eindigt. Dit punt wordt zoo juist mogelijk genomen op het houten model van het schip op verkleinde schaal, waarvan wij verder zullen spreken, en vervolgens op de stevenmal overgebracht. Van op dit punt a brengt men eene lat ad aan, ten einde in ab de uitspringende dikte te bekomen noodig om de kielplaat er juist in te laten passen. Deze dikte kan verschillen: als het eene buitenplaat is zal ab gelijk zijn aan twee plaatdikten (binnen- en buitenplaat). als het eene binnenplaat is zal de dikte dezer laatste voor ab voldoende wezen. Men kan ook, voor eene uitloopende buitenplaat, de binnenste evenzoo op den steven laten eindigen, zoo niet moet men den steven van b tot c door eene plaatdikte, gelijk aan die der binnenplaat aanvullen. Men mag die dikte binnen den buitenomtrok van den steven niet nemen als zijne doorsneden reeds bepaald zijn, met, zooals men zou geneigd zijn te doen, een gedeelte bb’c’ der mal weg te zagen, omdat de zijde b c den bovenkant der kiel of de onderste waterlijn is, op dewelke de spanten eindigen. Men zal in zulk geval, en om de doorsneden niet te moeten wijzigen, den steven onveranderd laten en, daar waar het noodig is, zijnen buitenomtrek aanvullen. Men houdt rekening dezer verbreeding bij het bepalen der doorsneden welke er invallen en verlengt deze tot aan den onderkant der mal. Zijn integendeel de doorsneden nog niet geteekend, dan zal men den steven inhakken en over de plaat laten zakken: met b c altijd overeenstemmend met de water lijn 0 te houden. Auteur J. De Borger Uit bron De Borger, J. (1901). Uitslaan van ijzeren of stalen sche... (pagina 78) Creative Commons License Dit werk is gelicentieerd onder een Creative Commons Naamsvermelding-Niet-commercieel-Gelijk 4.0 Licentie