De 18de-eeuwse lockdown: quarantaine en ziektepreventie aan zee

Gezicht op het Stadhuis en de haven te Marseille met slachtoffers getroffen door de pest in 1720
Collectie Rijksmuseum Amsterdam

Gezicht op het Stadhuis en de haven te Marseille met slachtoffers getroffen door de pest in 1720.

Dit pandemiejaar is het precies driehonderd jaar geleden dat de Zuid-Franse stad Marseille en de rest van de Provence getroffen werden door de pest. Ruim 100 000 mensen lieten het leven in wat uiteindelijk de laatste grote uitbraak van de ziekte was in West-Europa. Ook in de Zuidelijke Nederlanden stonden de zenuwen op scherp. Jacobus Bowens, de stadschroniqueur van Oostende, beschrijft de reacties in 1720 op het nieuws uit Marseille: “[D]e Kusten en Haven [wierden] overal bezet en nauwkeuriglyk bewaerd, om d’inkomst, zoo van de Schepen als Goederen te beletten, en alle gemeynzaemheyd af-te-weeren. [...] Men ontfing door geheel Vlaenderen het alderstrengste Bevel, dat’er niemand, zoo Vremdeling als Inwoonder, van d’eene plaets nae d’andere mogt reyzen zonder voorzien te zyn van wettelyke Gezond-brieven”. Het zou niet de laatste keer zijn tijdens de achttiende eeuw dat de Zuidelijke Nederlanden dergelijke, voor ons erg herkenbare, maatregelen dienden te nemen. Vooral aan de kust. Want terwijl COVID-19 het eerst opdook in steden met luchthavens, ging het internationaal verkeer enkele eeuwen geleden immers nog vooral via de zee.

─ STAN PANNIER

De havens als Achilleshiel

In Oostende en Nieuwpoort werd eerst en vooral een gewapende sloep uitgelegd, die dag en nacht de ingang van de haven moest bewaken. Naderde er een handelsschip, dan diende de bemanning van de sloep de kapitein in kwestie grondig te ondervragen over waar hij vandaan kwam en of hij op zee contact had gehad met andere schepen. Tevens moest de bemanning voltallig op het dek verschijnen zodat de bewakers konden zien of er personen ontbraken of zichtbaar ziek waren. Indien dit alles niets verdachts opleverde, hees de sloep de keizerlijke vlag als teken aan de haven. Was de gezondheid aan boord wél twijfelachtig, dan ging de rode vlag de lucht in: het handelsschip mocht vanaf dan enkel nog de haven betreden indien het eerst een quarantaineperiode uitzat.

De ondervragingen, die om veiligheidsredenen van een ruime afstand en met de wind mee plaatsvonden, liepen niet altijd van een leien dakje. Toen de Galjoen van Amsterdam in oktober 1780 tijdens een hevige storm aankwam uit het besmette Thessaloniki in Griekenland, had de bemanning van de sloep misbegrepen dat het schip uit ‘Salou’ kwam, een veilig havenstadje bij Barcelona, in plaats van het meer kritische ‘Salonique’. Pas in de haven zag men de fout in, en werd de Galjoen snel in quarantaine geplaatst. In 1793 ging stormweer dan weer zo fel tekeer in Nieuwpoort, dat de bewakers in de sloep van hun anker werden geslagen en terechtkwamen bij hun Oostendse collega’s.

De Gouwelozekreek vormde in Oostende de vaste stek voor mogelijk besmette schepen1. Soldaten, vaak invalide veteranen van het regiment, bewaakten het schip aan weerszijden. Bij het binnenvaren droeg de bemanning eerst ladingslijsten en gezondheidsbrieven over aan de stadsambtenaren – in een bord azijn, om besmetting te voorkomen. Eens het papierwerk achter de rug, mocht er voor veertig dagen (de letterlijke betekenis van het woord ‘quarantaine’) niemand van of aan boord gaan. Op overtredingen stond de doodstraf. Het stadsbestuur kon de standaardperiode in overleg met de centrale regering verlengen of verkorten op basis van gezondheidsbrieven, de fysieke toestand van de bemanning of het soort lading aan boord. Immers, hout of ijzer werden niet in staat geacht ‘besmet’ te kunnen geraken, terwijl textielstoffen als wol dan weer als uiterst gevaarlijk te boek stonden. In de herfst van 1770 verbleef het schip De Vier Gebroeders meer dan zestig dagen in de Gouwelozekreek ten gevolge van zijn lading wol. De handelaars die de wol besteld hadden protesteerden nog in Brussel dat de bemanning de hele reis op de balen geslapen had zonder ook maar het minste ongemak, maar tevergeefs.

1De Gouwelozekreek is vandaag verdwenen, maar bevond zich net ten oosten van de plek waar nu het Maria Hendrikapark ligt. Daar vlakbij herinneren de Gouwelozestraat en de Kreekstraat ons aan de vroegere invulling van dit gebied.

Strandwachten en lazaretten

Niet alleen de havensteden kregen te maken met gezondheidsmaatregelen, ook de kuststreek buiten de steden om hield men streng in de gaten. In 1770 bijvoorbeeld bouwde de overheid op gezette afstanden wachthutten van waaruit het strand onophoudelijk gepatrouilleerd werd. De strandwachten waren uitgerust met een schort, een spade en een haak. Vonden ze aangespoelde goederen of lijken, dan moesten ze die meteen begraven. De haak diende om daarbij hun handen niet te moeten gebruiken, al ontkwamen de wachters zo niet aan het achteraf verplicht wassen van handen, mond en neusgaten met azijn. De strandwachters van Adinkerke vonden en begroeven in april 1771 liefst 146 stukken textiel – voornamelijk resten touw en zeil, maar ook een broek, handschoenen en een schippersrok.

 


Maatregelen genomen ter vrijwaring van de Zuidelijke Nederlanden van de pest, ca. 1770-1772.
VLIZ

Maatregelen genomen ter vrijwaring van de Zuidelijke Nederlanden van de pest, ca. 1770-1772. Kaartmateriaal: VLIZ en Cultuurbibliotheek (Brugge).

Wat gebeurde er indien er levende zeelieden op het strand terechtkwamen? Het was een vraagstuk dat, toen het zich voor het eerst stelde in 1720, nog geen oplossing bleek te kennen. In oktober van dat jaar strandde tussen Oostende en Bredene immers een schip uit het besmette Marseille. Prompt volgde een omsingeling door 260 soldaten. Toen de bemanning aanstalten maakte om het binnenland in te trekken, openden de soldaten het vuur. De Fransen keerden spoorslags terug naar hun schip, “crijsschende ende lamenterende continuelijck mits[gade]rs biddende ende smeekende aen hun leven”. Na spoedberaad in Oostende besliste de stadsmagistraat om het leven van de matrozen te sparen, mits deze eerst hun schip en kleren in brand staken en zich zouden wassen in zee. Daarna leidden de soldaten ze ‘moedernact’ naar een verlaten barak waar ze hun quarantaine konden vervullen. Luguber detail: de volgende ochtend werd de eerste stuurman van het gezelschap doodgevroren teruggevonden in de Oostendse duinen. In 1770 legde de overheid al meer voorzienigheid aan de dag, en liet tijdelijke lazaretten bouwen nabij Koksijde, Middelkerke, Vlissegem en Heist. In 1785 kreeg het Zwin zelfs een heus permanent lazaret. Het bewaken van al deze gebouwen was geen pretje: soldaten vroegen geregeld een vergoeding aan hun oversten omdat hun hoed was gaan waaien door de stevige zeewind.

 


Het lazaret in de duinen van Koksijde, vlak naast de ruïnes van de Abdij Onze-Lieve-Vrouw Ten Duinen, ca. 1773.
Ferrariskaart, KBR

Het lazaret in de duinen van Koksijde, vlak naast de ruïnes van de Abdij Onze-Lieve-Vrouw Ten Duinen, ca. 1773.

Om er zeker van te zijn dat de plaatselijke bevolking niet in contact kwam met mogelijk besmette goederen en personen, verbood Brussel tevens elke vorm van strandjutten of het ontkleden van lijken – blijkbaar een praktijk gangbaar genoeg om ze te moeten verbieden. De plaatselijke bevolking werkte ook actief mee aan de bestrijding van epidemieën. In de kerktorens van de kustdorpen stond dag en nacht iemand op wacht.  Gebeurde er iets verdachts op het strand, dan moest heel het dorp richting zee lopen om een landing te beletten. In 1770 joegen de bewoners van Adinkerke inderdaad de bemanning van een Frans schip terug de zee in, toen die er niets beter had op gevonden dan op konijnen te komen jagen in de duinen. De hond van het gezelschap raakte echter niet tijdig terug. Een dag later werd het onfortuinlijke dier ontdekt in een vissersmand, en prompt doodgeschoten.

Niets nieuws onder de zon, of toch?

De voorzorgen genomen in de kuststreek om epidemieën buiten de deur te houden kostten een fikse duit. Hoewel de centrale regering het voortouw nam in het afkondigen van maatregelen, waren het steevast de plaatselijke en gewestelijke bestuursniveaus die opdraaiden voor de financiering ervan. Wanneer de kosten van de maatregelen opliepen, zorgde dat voor spanningen. In 1770 was men bijvoorbeeld vergeten om toiletten te bouwen in de nieuwe lazaretten. Toen de provincie Vlaanderen naderhand toch besloot de hand op de knip te houden, reageerde Johannes Porter, schepen van het Brugse Vrije, vol ongeloof: “Waer vindt men een woonste sonder vertreck ofte privaet? Dit is een seer noodtsaeckelijck accessorium van een huijs [...]”. Ook over de aarzeling van Vlaanderen om vier extra schuilplaatsen te financieren voor de strandwachten was hij niet te spreken: “Ick soude de ghone [die] dit Versoeck onredelijck oordeelen geerne Een quartier ure Sien staen in de opene Loght tussche Stormwijndt ende Reghen [...] het is soo ghemackelijck sijn sentiment te segghen ende te raisonneren bij Een goedt Vuur, Als dan en voelt men het onghemack van een ander niet”. Het gebrek aan financiële slagkracht in Brussel inzake gezondheidsmaatregelen kwam vooral door het traditionele verzet van de gewesten tegen de vorstelijke centralisatiepolitiek. Pas in de negentiende eeuw zou de staat flink beginnen investeren in volksgezondheid.

Geconfronteerd met een onbekende epidemie zagen we in 2020 de terugkeer van beproefde recepten uit een verleden waarin men niet het flauwste benul had van bacteriologie of virologie. Net als nu greep men in de achttiende eeuw naar strenge controles op plekken van internationaal verkeer en naar het in quarantaine plaatsen van mogelijk besmette personen. In onze huidige geglobaliseerde wereld is het voeren van een dergelijke quarantainepolitiek, louter op plekken van internationaal verkeer, onvoldoende gebleken. Toch is het kernidee van dat beleid, het preventief isoleren van personen, nog steeds een uitstekend wapen om de epidemie vandaag te bestrijden. Kortom: een achttiende-eeuwer zou in 2020 van veel dingen opkijken, maar niet van onze coronamaatregelen.

Suggesties

Heb je zelf ideeën, interessante weetjes ...

Stuur ons je suggestie

Artikel delen

Lijkt dit artikel iets voor uw vrienden of collega’s? Deel het met hen!