Informatieblad uitgegeven door het Vlaams Instituut voor de Zee

De Grote Rede

Nieuws over kust en zee

#53 Mei 2021




Edito

Ook in covid-tijden is de zee actueel. Vorige maand was er zelf een heuse opleving. Netflix pakte toen uit met de anderhalf uur durende film Seaspiracy, een samenzweerderige persoonlijke zoektocht naar de impact van de visserij op de oceaan en op ons welzijn. Op geen tijd stond deze milieudocumentaire in de top-10 van meest bekeken Netflix films van het moment. Auteur is Ali Tabrizi, een 27-jarige Engelse fotograaf, die eerder al uitpakte met ‘Cowspiracy’ (2014) en ‘Vegan 2018’. Zijn boodschap: de oceaan staat op het randje van de instorting en het is hoog tijd om hier iets aan te doen. Grote boosdoener is de industriële visserij, die vaak ongecontroleerd in verafgelegen onmetelijke oceaangebieden zijn gang gaat. Een bekend gegeven bij wie zich inleest in wat er zich zoal afspeelt op de wereldzeeën, minder gekend bij een breder publiek.

Toch duurde het niet lang of het regende reacties, ook uit de hoek van ernstige wetenschappers. Al zit in elke stelling meer dan een grond van waarheid, ze verwijten Seaspiracy tendentieus en vooringenomen te zijn, en meer kwaad dan goed te doen voor “de zaak van de oceaan”. Zo weerleggen studies Tabrizi’s stelling als zou zowat de helft van de plasticsoep van de commerciële visserij afkomstig zijn. Die onderzoeken geven aan dat 80% van alle afval dat in de oceaan terecht komt, daar via rivieren belandt en dus niet van de visserij afkomstig is. Duurzaamheidlabels als MSC of ASC deugen niet, zo stelt Tabrizi. Al zijn dit vaak nog de minst slechte keuzes wil men zeeproducten consumeren en enige invloed uitoefenen op hoe vis wordt gevangen of gekweekt.

Tabrizi’s hoofdconclusie is dan ook: “Eet geen vis meer”. Waarbij gemakshalve vergeten wordt hoe miljoenen vaak arme kustbewoners in minder begunstigde landen dagdagelijks van visvangst afhankelijk zijn om voldoende eiwit binnen te krijgen of een schamel dagloon bijeen te vissen. Of zoals Daniel Pauly, internationaal gerenommeerd visserijbioloog en voorvechter voor duurzame zeeën, het stelt: “Seaspiracy ondermijnt de potentiële kracht en invloed dat het had kunnen hebben: mensen overtuigen om samen de problemen aan te pakken, en aansturen op een wijziging in beleid en reglementering die de gigantische misbruiken in de industriële, grootschalige visserij aanpakt. Om zo voort te bouwen op voorbeelden van goed beheerde visstocks (die er wel degelijk zijn), de krachten te bundelen en voortgang te maken in de richting van een meer duurzaam beleid. Het zijn immers de overheden die beslissen over het welzijn van de oceaan, met 90% van de wereldwijde visvangst bepaald door slechts 30 landen en de Europese Unie”.

Die wil tot samenwerking om de problemen van de oceaan op te lossen en tevens de vruchten ervan op een duurzame wijze te plukken, is er wel degelijk. De Verenigde Naties riepen de volgende tien jaar (2021-2030) dan ook uit tot het Decennium van de Oceaanwetenschappen voor Duurzame Ontwikkeling. De centrale slogan “The Ocean we need, for the Future we want” appeleert op het extreme belang van de oceaan voor onze eigen toekomst. Een niet mis te verstane oproep, waaraan we als Vlaams Instituut voor de Zee en vanuit de Grote Rede maar al te graag onze medewerking verlenen!

Kustkiekje

Welke plant zie je op deze foto?

Antwoorden kan op kustkiekjes@vliz.be met als onderwerp ‘Grote Rede nr. 53’. Uit alle juiste inzendingen wordt een winnaar geloot, die een boekenprijs wint.

Zeehonden aan onze kust: van zeldzaam tot alledaags

Een krantenartikel in 1976: “In december 1975 en januari 1976 werd in de vaargeul van Nieuwpoort meermaals een zeehond gezien! Volgens de lokale bevolking is dit in meer dan tien jaar niet meer gebeurd”. Dit is nu wel even anders. Vandaag levert de mooie wandeling tussen de vismijn van Nieuwpoort en de monding van de IJzer in zee, steevast wel een of meerdere zeehondenkopjes op.

Zeehonden in de zuidelijke Noordzee

En aan onze kust?

Groeiende populaties dijen uit: grotere aantallen zeehonden in de ons omringende landen betekent ook bij ons meer zeehonden. Vooralsnog op bezoek, om te jagen en te rusten, maar zonder zich voort te planten. Dat rusten doen ze het liefst op een onverstoorde plaats. De boothellingen in de haven van Nieuwpoort (vanaf ca. 2010), de rechteroever van de IJzermonding (vanaf ca. 2018) en het Klein Strand te Oostende (vanaf 2019) zijn de populairste. Heel af en toe duiken zeehonden op in het binnenland, waar ze in uitzonderlijke gevallen versast worden naar zoetwater. Dan kunnen ze honderden kilometer landinwaarts zwemmen.

Het groeiend aantal zeehonden in de zuidelijke Noordzee vertaalt zich ook in meer dode of stervende dieren op het strand, in havens of rivieren, en in visnetten. Tussen 2005 en 2020 waren het er meer dan 370 (zie figuur). Met het stijgend aantal zeehonden is ook het aandeel grijze zeehonden gestegen.

Zeehonden maken vooral gebruik van de jachthaven van Nieuwpoort en van de rechteroever van de IJzermonding. Geregeld liggen er 10 tot 20 dieren, meestal gewone zeehonden. Oostende biedt een rustplaats aan 3-6 exemplaren waaronder 1-2 grijze. Veel van de dieren die bij ons komen uitrusten, zijn trouwe gasten. Zeehondenliefhebbers die ze dagelijks bezoeken geven ze namen. Andere dieren hebben al een naam, af te leiden van het merkplaatje dat ze dragen. Die kregen ze tijdens hun herstel in een gespecialiseerd opvangcentrum. Dat merkplaatje leert ons dat die zeehonden teruggezet waren in zee door SeaLife Blankenberge of door opvangcentra in Frankrijk, Nederland, Duitsland of het Verenigd Koninkrijk.

Bedreigingen

Zeehonden zijn al een tijdje geen bedreigde diersoort meer in onze contreien. Dat wil niet zeggen dat ze niet gevoelig zijn voor menselijke activiteiten of de gevolgen daarvan. De belangrijkste in onze wateren zijn incidentele vangst bij recreatieve en professionele visserij, afval op zee en verstoring. Bij onze zuiderburen komt daar nog dood door de kogel bij: af en toe vindt een zeehond in Frankrijk de dood bij (illegaal) afschot op het strand. Ook vogels worden daar nog steeds bejaagd. Maar ook bij ons zijn er gevallen van zeehonden waarvan het autopsierapport ‘dood door een scherp voorwerp’ aangeeft. Zeehonden zijn duidelijk niet bij iedereen populair. Mogelijk speelt hier de perceptie dat zeehonden alle vis roven voor de neus van de professionele of recreatieve visser. Onderzoek heeft nochtans uitgewezen dat het met die competitie voor vis heel goed meevalt.

Om meer te weten te komen over hun voorkomen bij ons, hun ecologie en bedreigingen, voert het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) samen met een aantal andere wetenschappelijke instituten al sinds het begin van de jaren 1990 onderzoek uit op zeezoogdieren die in België aanspoelen. De doodsoorzaak wordt onderzocht, en wetenschappers bestuderen de maaginhoud en de gehaltes aan toxische stoffen in de weefsels. Toppredatoren leren ons immers veel over de gezondheidstoestand van de Noordzee.

Verstoring: niet elke zeehond op het strand is ziek of in nood…

Incidentele vangst

Verontreiniging en ziekte

Sommige zeehonden raken verstrikt in afval zoals plastic, touw en stukken visnet. Wanneer ze geluk hebben, merkt iemand dit op en komen ze er met de schrik vanaf. In zeldzame gevallen sterven ze een langzame verstikkingsdood. Deze zeer zichtbare sterfte helpt ons beseffen dat we beter kunnen vermijden dat dergelijk zeer tastbaar afval in zee terechtkomt. Maar ander afval door de mens in zee gebracht, is minder tastbaar. Chemische stoffen waren in het verleden verantwoordelijk voor het decimeren van de zeehondenpopulaties in de Waddenzee. Door blootstelling aan chemische troep kregen de dieren nare ziektes en konden ze zich niet meer voortplanten. Dit probleem wordt nu beter aangepakt dan enkele decennia terug, al blijft waakzaamheid geboden. Zo blijft de mogelijkheid bestaan van een flux van ‘nieuwe’ polluenten naar zee, vervuilende stoffen waarvoor de giftigheid naar zeehonden en ander zeeleven toe nog niet of onvoldoende gekend is.

De gezondheid van zeehonden kun je niet los zien van onze gezondheid. In een “one health benadering”  zijn gehaltes aan polluenten in zeezoogdieren en effecten op hun gezondheid niet zonder gevolg voor een ander af en toe visetend warmbloedig wezen aan land: de mens. Veterinaire en humane geneeskunde worden hierbij verenigd. Het principe luidt dat levende wezens die dezelfde omgeving delen, moeten beschouwd worden als een uniek en dynamisch systeem waarbij de gezondheid van elke component verbonden is met, en afhankelijk is van andere componenten en van het milieu. Deze benadering wordt trouwens ook benadrukt door de openbare instelling Sciensano in het aanpakken van de COVID-19 crisis. 

En COVID-19… Onderzoekers gaan na of zeehonden en andere zoogdieren COVID-19 kunnen krijgen en doorgeven. Virusziektes zijn al goed gekend bij zeehonden. In 2014 werd een vogelgriepvirus vastgesteld bij zeehonden in Noord-Europa, van Noorwegen tot Nederland. Het virus moet op een bepaald ogenblik overgedragen zijn van vogels (via uitwerpselen of ander contact) op zeehonden. Het maakte duizenden slachtoffers onder gewone zeehonden. Overdracht tussen zeehonden vond onder meer plaats via viruspartikels in minuscule druppels verspreid via de lucht (aerosolen), onder andere bij hoesten. Deze hoge sterfte van zeehonden door een virus was overigens niet nieuw. Ook in het begin van de jaren 1980 was een vogelgriepvirus al verantwoordelijk voor de dood van 20% van de zeehonden in Noorwegen. En in 2011 werd een ander vogelgriepvirus vastgesteld bij gewone zeehonden in de Verenigde Staten. Toen werd gewaarschuwd voor mogelijke infectie van mensen en huisdieren. De grootste ooit waargenomen ravage onder zeehonden werd veroorzaakt door het Phocine Distemper Virus (PDV) in 1988 en 2012. Het virus was verantwoordelijk voor de dood van tienduizenden gewone zeehonden in Europa, in periodes waarin populaties zich volop aan het herstellen waren.

‘To opvang’ or ‘Not to opvang’

Het optreden van ziektes brengt ons naadloos tot het gespreksthema opvang van zeehonden. Als mens hebben we de behoefte om zeehonden die het moeilijk hebben te helpen. Vaak zijn dat piepjonge dieren die gescheiden geraken van het moederdier, door verstoring of door een ongewoon hoge waterstand in de kolonie. Of het zijn ‘kneusjes’: zeehonden die door natuurlijke selectie uit het ecosysteem zouden verdwijnen: enkel de fitste overleven. Een verblijf van enkele weken tot maanden in een gespecialiseerd centrum zoals SeaLife te Blankenberge geeft ze een tweede kans. SeaLife Blankenberge heeft tussen 2005 en 2020 132 grijze en 357 gewone zeehonden opgevangen, waarvan sommige heel kort. De meeste zeehonden konden terug naar zee (90% van de grijze, 83% van de gewone zeehonden).

Terwijl in het verleden elke zeehondenpup die op het strand lag zo snel mogelijk opgevangen werd, is dat nu niet meer zo. We begrijpen nu dat de meeste zeehonden die eenzaam op het strand liggen, ook piepjonge exemplaren en vaak meer dan een dag en nacht lang, geen problemen hebben. Zeehonden die pas gespeend zijn, eten vaak enkele dagen niet en kunnen dan sterk vermageren. Dit is geen reden om ze op te vangen. Of met het groeien van de populaties tot gezonde niveaus überhaupt nog opvang moet georganiseerd worden, was in Nederland een bron van hevige discussie. Wetenschappers en dierenliefhebbers stonden daarbij vaak lijnrecht tegenover elkaar. Natuurlijke selectie zorgt ervoor dat populaties gezond blijven, en dat ziektes of afwijkingen verdwijnen of geen kans krijgen. Enige terughoudendheid over ons ingrijpen is dus noodzakelijk. Opvang of geen opvang? Het blijft balanceren op de dunne koord tussen het belang van de populatie en het welzijn van individuele dieren in nood – dieren die mogelijk door de mens in de problemen raakten.

Zijn zeehonden gevaarlijk?

Op naar de eerste inlandse kolonie?

Zeehonden doen het – opnieuw – goed in de zuidelijke Noordzee. Beide inheemse soorten zijn niet meer bedreigd, al staan ze wel nog bloot aan menselijke activiteiten. Het creëren van beschermde gebieden en het aanpakken van verontreiniging hebben positieve gevolgen voor zeehonden. Ook informatie voorzien aan strandbezoekers is belangrijk. Het probleem van bijvangst bij visserij wordt dan weer behandeld op internationaal niveau, wat niet wegneemt dat lokaal ook maatregelen mogelijk zijn. Acties zoals het opvangen van zeehonden hebben vooral nut in het kader van dierenwelzijn: ze moeten met de nodige omzichtigheid plaatsvinden. Ze bieden de mogelijkheid om het publiek informatie over de zeehond en de zee in het algemeen te bieden en om gerichte studies uit te voeren die enkel bij dieren in (tijdelijke) gevangenschap mogelijk zijn.

Met stijgende aantallen zeehonden rijst ook de vraag: “Kunnen we dan verwachten dat de gewone zeehond zich binnenkort zal voortplanten bij ons?” Onderzoek toont aan dat gewone zeehonden voor het werpen van de jongen veelal trouw blijven aan de populatie waar ze zelf ter wereld kwamen. Zo migreren ‘Nederlandse’ gewone zeehonden, inclusief een aantal dieren uit de Zeeuwse Delta, jaarlijks naar het Duitse deel van de Waddenzee om er hun jong te werpen. Het ontstaan van een echte populatie bij ons lijkt op korte termijn bijgevolg niet erg realistisch. Zeehonden trekken zeehonden aan: ze liggen graag, en zijn veel rustiger in groep. De gewone zeehond voelt zich bij ons steeds beter, en veel dieren blijven hier lang rondhangen. We kunnen dus niet uitsluiten dat ze zich op termijn ook bij ons zullen voortplanten.

De schemerzone: uniek, onbekend en onbemind

De jaarlijkse trek van miljoenen gnoes en zebra’s op de eindeloze vlaktes in Oost-Afrika wordt weleens de grootste migratie op aarde genoemd. Maar dit klopt niet. De grootste – zij het door weinigen opgemerkte – trek is de dagelijkse migratie van miljarden organismen, van microben en kwallen tot inktvissen en vissen, in de zee. Elke avond stijgen ze op vanuit de ‘twilight’ of schemerzone, om voedsel te zoeken aan het oppervlak. Met de ochtendzon verdwijnen ze weer in de diepte. Dan verschijnen haaien, tonijnen en zwaardvissen ten tonele en wordt het voor hen te gevaarlijk. Dit is de grootste, maar zelden geziene, migratie op aarde. Als een Mexicaanse wave verplaatst deze dagelijkse migratie zich in de oceanische ruimte, de aarde rond. En wat meer is. Nieuwe technologie maakt deze voorheen onzichtbare wereld nu wel zichtbaar.

Tussen licht en duisternis...

Men neemt aan dat er in de schemerzone tenminste een miljoen soorten leven die we nog niet kennen.

Een andere wereld

Licht in de duisternis

Ander ‘buitenaards’ leven: over reuzeninktvissen en wormen met roeispanen

Nieuwe technologie als motor voor nieuwe inzichten

Tegenwoordig kan men met satellieten meten hoeveel fytoplankton (de ‘zeelongen’ van de aarde) er aan het oceaanoppervlak leeft. En akoestische technieken aan boord van schepen brengen het bovenste segment van de dagelijkse migratie al decennialang in kaart. Toch zijn er grote gebieden van de oceaan waar maar weinig schepen komen. Hierdoor is het moeilijk een mondiaal beeld te krijgen. Daar is ongeveer tien jaar geleden verandering in gekomen door het gebruik van LiDAR aan boord van satellieten. Bij deze techniek worden laserstralen uitgezonden en na terugkaatsing op allerlei voorwerpen, terug opgevangen. Hieruit kan de onderzoeker informatie verkrijgen van bijvoorbeeld hoogteverschillen, gletsjerdikte of luchtvervuiling. In zee dringt het laserlicht dag en nacht door in de bovenste twintig meter en geeft zo een ongekende, jaarlijkse mondiale dekking van de dagelijkse verticale migratie. Om dieper in de oceanische ruimte te kunnen kijken zijn andere technieken nodig, te veel om op te noemen. We geven alvast een voorsmaakje.

Een greep uit...

Minder dan 0,0001% van de diepzee is verkend. Van de schemerzone weten we bijna niets.

Schemerzone versus Mars-missie

De verkenning van de schemerzone is cruciaal voor ons begrip van de werking van de oceaan. Toch is de financiering ervan geen eenvoudige zaak. We besteden honderden keren meer geld aan bijvoorbeeld de verkenning van Mars dan aan die van de oceanische ruimte. Zo kost het project waarvan de marsrobot Perseverance en de eerste Marsdrone Ingenuity deel uitmaken, maar liefst 2,7 miljard US$. Voor de financiering van een nieuw waarnemingsnetwerk in de schemerzone kreeg het WHOI onlangs de steun van de Duitse filantroop Otto Happel. Volgens een WHOI-persbericht van 8 februari 2021 kan hiermee het geavanceerde netwerk worden gerealiseerd. Het maakt de studie van het leven en het milieu in een ruimte van 250.000km3 mogelijk. Volgens dr. Simon Thorrold, de hoofdonderzoeker van het project, vormen vier geluidsbronnen de ruggengraat van het netwerk. Ze worden op dit moment aan het WHOI in de VS gebouwd. De eerste zal in de zomer van 2021 in gebruik worden genomen. De andere drie volgen in 2022. Samen met een centraal geplaatste multi-frequente, bio-akoestische boei vormen ze een vierkant met zijden van zo’n 500 km. Het nieuwe netwerk bestaat verder uit boeien, tags waarmee vissen en toppredatoren zoals haaien en tonijn, worden gevolgd en een zwerm aan optische en geochemische sensoren. In de zee communiceren deze instrumenten met elkaar via geluidsignalen, terwijl de data via satellieten naar de thuisbasis worden gestuurd. Het netwerk zal enkele jaren operationeel zijn en men hoopt vergelijkbare netwerken op andere plaatsen in de oceaan te kunnen bouwen.

De kosten van het project? Als het, net als het Perseverance project, tien jaar loopt, ruwweg US $ 40 miljoen of 1,47% van de kosten van de Mars-missie.

Waarom willen we en moeten we dit weten?

We weten hoe dan ook weinig van de oceaan. Minder dan 0,0001% van de diepzee is verkend. Van de schemerzone weten we bijna niets. Toch rinkelen de alarmbellen bij veel oceanografen, omdat menselijke activiteiten deze op het eerste gezicht, ongerepte wereld bedreigt. Allereerst zal door de steeds maar toenemende bevolking, onze vraag naar voedsel alleen maar toenemen. Daarvoor kijken we in toenemende mate naar de zee. Ten tweede ziet het ernaar uit dat we binnenkort over zullen gaan tot diepzeemijnbouw om onze honger naar mineralen te stillen. Wat de effecten hiervan zijn, ook op de schemerzone, wordt onderzocht. Met name de slibpluimen die ontstaan bij de exploitatie zijn een bron voor bezorgdheid. En ten derde leidt de door ons veroorzaakte klimaatverandering ertoe dat de oceaan en daarmee ook de schemerzonewereld, verandert. Zo wordt het zeewater warmer, verzuurt het en neemt het zuurstofgehalte erin af. Het is zeer de vraag of het unieke en grootste ecosysteem op aarde, de schemerzone, dat aankan.

Tegelijkertijd is duidelijk dat het leven in de schemerzone ons vele voordelen brengt, die we gewoonlijk niet in onze economische berekeningen meenemen. Volgens een onlangs verschenen rapport van het WHOI zorgen biologische processen in de schemerzone ervoor dat jaarlijks 2 tot 6 miljard ton koolstof, met een waarde van US$ 330-900 miljard, uit de atmosfeer verdwijnt. Zonder deze processen zou het CO2-gehalte in de atmosfeer 200 ppm hoger zijn dan nu het geval is, en de temperatuur 4-6°C hoger. Dan leefden we al lang in een échte onbewoonbare broeikaswereld, met duizenden miljarden dollars bijkomende kosten. Het signaal dat we hieruit krijgen is duidelijk: het natuurlijk kapitaal van de schemerzone is enorm en uitermate belangrijk voor ons. Zonder gedegen kennis van deze systemen is elke ingreep hierin, spelen met vuur. Maar vooral, blijf ervan af voordat je weet hoe het in elkaar zit. Helaas bewijst de geschiedenis dat wij soms de neiging hebben om aan knoppen te zitten waar we beter afblijven…

Dat spelen met vuur kun je soms letterlijk nemen. In de jaren tachtig brandde een nieuwe visverwerkingsfabriek in Zuid-Afrika af bij het tot vismeel verwerken van grote hoeveelheden lantaarnvissen, gevangen in de schemerzone voor de kust. Reden: hun extreem hoge oliegehalte maakt deze visjes moeilijk verwerkbaar en zelfs ontbrandbaar.

Dat ze gegeerd zijn heeft niet met hun uiterlijk noch smaak te maken, maar veeleer met hun gigantische aantallen. De biomassa aan vis in de schemerzone tart dan ook elk voorstellingsvermogen. Op grond van recente akoestische waarnemingen denken wetenschappers dat de visbiomassa in de schemerzone ten minste tien miljard ton bedraagt. De twee meest voorkomende soorten zijn de borstelmondvissen, de meest voorkomende gewervelde dieren op aarde, en de lantaarnvissen. De populatie van de borstelmondvis loopt in de biljarden. De geschatte biomassa van lantaarnvissen is vele malen groter dan de huidige mondiale visvangst (ca. 100 miljoen ton). Als je de helft ervan oogst en omzet in vismeel voor de aquacultuur en als voeding voor de landbouw, levert dit circa 4,3 kilo dierlijke eiwitten per mens per dag. Omdat de prijs van vismeel sinds juni 2000 bijna verviervoudigd is, wordt het steeds aantrekkelijker deze onbekende schatkist te openen. Daartegenover staat dat deze vissen een uiterst belangrijke klimaatregulerende functie hebben, bij de bestrijding van de gevolgen van de menselijke klimaatopwarming. En er is meer. Hoe ongekend en onbemind ze ook moge zijn, de biodiversiteit in de schemerzone is een van de meest productieve reservoirs voor mariene, genetische hulpbronnen om bijvoorbeeld nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen.

De bescherming van het leven in de schemerzone is dan ook zeer dringend. Niet in het minst binnen de komende nieuwe internationale wetgeving over biodiversiteit buiten de nationale jusrisdictie, in het kader van het huidige zeerechtverdrag. Het is te verwachten dat de (door corona vertraagde) discussies hierover binnen de VN, binnenkort zijn afgerond.

- Mesobot: https://www.whoi.edu/multimedia/360-video-deploying-mesobot/

- MINION: https://www.youtube.com/watch?v=TaNZH1sXGEo.

- Deep-See: https://twilightzone.whoi.edu/work-impact/technology/deep-see/

- Belang twilight-zone: https://twilightzone.whoi.edu/explore-the-otz/value-of-the-otz/

- Fishing the twilight-zone: http://www.bbc.com/earth/story/20170113-the-race-to-fish-the-larder-living-in-the-twilight-zone

Revolutie in zeerobotica

Vrijdag 20 november 2020, midden in de tweede lockdown. Het onbemande vaartuig Adhemar heeft er een dag geluidsmetingen opzitten voor de kust als het onbemand de haven van Oostende binnenvaart. Terwijl twee operatoren van het VLIZ Marine Robotics Center de missie overzien vanuit een controlecentrum in Oostende, wachten de wetenschappers thuis op de verzamelde data. Honderd jaar geleden moest een volledig bemand schip op zee gaan om met een lood aan een touw de diepte te meten. Momenteel verzamelt een waaier aan ‘robots’ op elk moment gigabytes aan data op zee. Mariene robots veroorzaken dan ook een revolutie binnen het zee-onderzoek. Ze bestaan in vele maten en gewichten, en ook Vlaanderen zet zijn beste beentje voor om deze boot niet te missen!

De touwtjes in handen, of in het water, met de 'ROV'.

De processen die wetenschappers meten, variëren in tijdschaal en in grootte. Om het eetgedrag van één garnaal te bestuderen gebruik je een ander apparaat dan om de evolutie van ijskappen te meten.

Trossen los: de ‘AUV’

De stuurlui staan aan wal: hier is de ‘USV’

Oceanografie beperkt zich niet tot wat zich onder het wateroppervlak afspeelt. Zo maakt de wisselwerking tussen het water en de atmosfeer een belangrijk deel uit van het onderzoek naar klimaatsverandering. Daarom beschikt het VLIZ ook over een onbemand oppervlakteschip of 'Unmanned Surface Vessel' (USV). USV ‘Adhemar’ kan tot weken autonoom op zee blijven dankzij zonnepanelen en een bijzondere voortstuwing. Die laatste bestaat uit twee grote vinnen onder de romp die doen denken aan de staartvin van een walvis. De inspiratie om dit soort vinnen in te zetten bij voortbeweging aan het zeeoppervlak, komt uit de walvisvaart. Wanneer de staart van een walvis door de beweging van de golven op een neer bewoog, kwam het voor dat het reeds gedode dier alsnog aan een snelheid tot 1 knoop (circa 1,8 km/u) wegdreef, wat uiteraard niet wenselijk was. Adhemar vaart op dezelfde manier. Wanneer de romp onder invloed van de golven beweegt, creëren de vinnen een voorwaartse snelheid tot 3 knopen of zo’n 5 km/u. Deze manier van voortbewegen is niet alleen efficiënt, ze verloopt ook uitermate stil wat de USV zeer geschikt maakt voor het meten van onderwatergeluid.

Niet alle USV’s hebben vinnen. Voor commerciële en militaire toepassing zijn er meerdere onbemande systemen op de markt die in essentie een normale boot zijn, zij het met een computer of een afstandsbediening aan boord in plaats van een schipper. De inzet van onbemande vaartuigen biedt heel wat voordelen. Het laat mensen toe om gevaarlijke omgevingen te vermijden. Tevens kunnen deze boten efficiënter worden gebouwd: geen kans op zeeziekte, geen slaapverblijven, geen keuken, geen sanitair,... Er zijn natuurlijk belangrijke wettelijke beperkingen. Net zomin als onbemande auto’s al over de openbare weg rijden, varen onbemande schepen nu al zelfstandig door de vaak drukke zeestraten. USV’s moeten immers aan dezelfde regels voldoen als reguliere schepen en steeds bewaakt of zelfs rechtsreeks bestuurd worden door gekwalificeerde zeevarenden. Op technisch vlak zijn volledig onbemande systemen zo stilaan echter wel al mogelijk.

Zijn 'landers’ en ‘moorings’ ook mariene robots?

Bij de term “robot”, denkt men vaak aan bewegende machines. Toch hoeft dit niet per se. In de zeewetenschappen gebruikt men bijvoorbeeld vaak landers en moorings. Landers zijn structuren die op de zeebodem staan en waarop allerlei meettoestellen en sensoren worden bevestigd. Moorings zijn verticale structuren met sensoren, bv. een anker met daaraan een lang touw met sensoren en bovenaan een drijflichaam. Landers en moorings zijn vooral in gebruik bij het meten van stromingen, verzanding en watersamenstelling. Wat maakt van deze opstellingen dan een robot? Slimme moorings trekken bij slecht weer hun drijvers onder water om ze tegen de golfslag te beschermen, of praten met elkaar en andere systemen. Deze complexe taken maakt hen tot robots.

Ook hoeven mariene robots zich niet altijd in het water te bevinden. Onbemande vliegtuigen of satellieten kunnen veel informatie verzamelen vanuit de lucht. Tellingen van zeezoogdieren gebeuren bijvoorbeeld steeds vaker vanop onbemande vliegtuigen. Vanuit de lucht kun je nu eenmaal een veel groter gebied overschouwen. En nog grotere fenomenen, zoals het getij in de open oceaan, kun je enkel waarnemen vanuit de ruimte. Sommige satellieten, zoals de JASON-satellieten (Joint Altimetry Satellite Oceanography Network), staan zelfs enkel in dienst van de oceanografie. De gegevens die JASON verzamelt, zijn niet alleen interessant voor wetenschappers, maar dragen ook bij tot accurate voorspellingen van orkanen, en bieden ondersteuning bij het uitstippelen van vaarwegen, bij visserij en in de offshore-industrie.

Een robot voor elke job

Van vast station tot satelliet

Schepen, gliders en floats

De robotstofzuigers achterna?

De 4 ‘B’s

De verdere ontwikkeling van mariene robots zet vooral in op drie B’s: ‘Batterijen’, ‘Bandbreedte’, ‘Bestand tegen bominslagen’. Batterijen spreken voor zich: hoe langer de batterij meegaat, hoe verder de robot kan varen. De bandbreedte bepaalt hoeveel informatie je kan uitwisselen met de robot. In een ideaal scenario komt alle informatie meteen bij de eindgebruiker, maar zeker voor AUV’s is dit nog lang niet het geval. En dan is er ‘Bombproofing’. Hoe voorzichtig er ook wordt omgesprongen met robots, de zeeën zijn ruw en onvoorspelbaar. Zout water en elektronica gaan niet goed samen, occasionele botsingen met de bodem of met een schip zijn niet uit te sluiten en soms laat een computer het al eens afweten. Een mariene robot hoeft niet letterlijk “bomb-proof” te zijn, maar dient toch zeer robuust te zijn om lange tijd op zee te overleven.

Wetenschappelijke mariene robots zijn in essentie drager van meetinstrumenten. De robot vaart of drijft en de sensor meet. Het wordt pas echt interessant als de navigatieapparatuur van de robot en de sensoren die hij draagt gaan samenwerken. Om dit te kunnen doen, moet de robot zelf de data van de sensoren interpreteren. Neem bijvoorbeeld een AUV met een sonar: de huidige generatie AUV’s vaart een vooraf vastgelegd patroon en maakt sonaropnames van de bodem. Een onderzoeker bekijkt achteraf de opnames en ziet misschien een vreemd object liggen, of ziet dat een deel van de metingen niet voldeden. De AUV moet nu opnieuw geprogrammeerd worden om extra gegevens te gaan verzamelen. Maar wat als de AUV zélf dat object opmerkt, of merkt dat de metingen niet goed zijn? Dan kan de robot autonoom de instellingen van de sensoren en de navigatie aanpassen, wat veel tijd bespaart en veel gerichtere data oplevert. Het idee is zelfs niet zo revolutionair: een geavanceerde robotstofzuiger maakt al een interne kaart van je huis, houdt bij waar hij al geweest is en past de zuigkracht en borstels aan naargelang de ondergrond en de hardnekkigheid van het vuil. De wereld onder het wateroppervlak is echter drie-dimensioneel, en geen platte vloer. Ook de impact van stroming, golven, sedimenten en veranderende watersamenstellingen maken dat de stap naar een volledig zelfstandige mariene robot nog niet helemaal gezet is.

De robots van de toekomst zullen niet alleen meer rekening houden met wat ze zelf meten, maar ook met andere robots. De 4de ‘B’, van ‘Bendevorming’, zeg maar. Elk type robot heeft sterktes en zwaktes. Door ze te combineren, vullen ze elkaar aan. Er zijn bijvoorbeeld al USV’s die een AUV of een ROV inzetten. Een USV heeft een hogere snelheid en een groter bereik dan een AUV en kan deze snel transporteren naar het te onderzoeken gebied. Daar lanceert hij de AUV volledig automatisch. Tijdens de missie blijft de USV in de buurt om de positie te bepalen en om de voortgang door te sturen naar de operator aan de wal. Eens de AUV klaar is, pikt de USV deze terug op. Terwijl de USV de AUV naar een volgend gebied brengt, laadt hij deze op, downloadt de data en stuurt ze via satelliet door naar de wetenschappers aan land.

Een ander vorm van samenwerking is “swarm technology” (zwermtechnologie). Dit idee komt uit de natuur: een individuele mier heeft weinig intelligentie en voert simpele taken uit. Maar de kolonie bouwt complexe structuren en geeft blijk van een intelligentieniveau superieur aan dat van haar elementen. Bij swarm technologie geef je dan ook geen taken aan individuele robots, maar aan een groep of zwerm van robots. Elk element volgt een aantal eenvoudige regels en houdt slechts rekening met zijn onmiddellijke omgeving en naaste buren. Vraag je bijvoorbeeld aan een zwerm van gliders om in een stuk oceaan elke kilometer de temperatuur te meten, dan zullen de gliders zichzelf verdelen over het gebied en beginnen meten zonder dat je ze elk apart moet aansturen. Gaat er eentje stuk, dan wordt die gewoon vervangen door de andere robots in de buurt.

Meer dan alleen de robots

Het VLIZ richtte in 2019, met steun van de Vlaamse overheid, het ‘Marine Robotics Centre’ op. Doel is om oplossingen te zoeken voor de groeiende nood aan wetenschappelijke data, nodig voor het duurzaam beheer van de oceaan. Doorgedreven automatisatie van observaties en de inzet van marine robotica spelen hierin een steeds belangrijkere rol. Daarnaast betekende de oprichting van een Marine Robotics Centre ook een duwtje in de rug voor de ontwikkeling en innovatie inzake maritieme autonome systemen.

De ontwikkeling van autonome vaartuigen gaat momenteel zeer hard. De verwachting is dat dit zowel de maritieme wereld als het dagelijkse leven zal beïnvloeden. In analogie bracht ook de ruimtevaart tal van ontwikkelingen met zich mee, met verstrekkende effecten, al gaan er slechts een handvol mensen effectief de ruimte in. Een vergelijkbaar effect komt met autonome vaart: niet alle schepen worden onbemand, maar de impact zal toch breed voelbaar zijn. Ten eerste kunnen onbemande vaartuigen enorme hoeveelheden data verzamelen, zelfs op plekken die met bemande toestellen onbereikbaar zijn. Die data zullen in het dagelijkse leven hun weg vinden naar weersvoorspellingen, verkeerscentrales, stromingsmodellen en tal van andere toepassingen die hierdoor veel betrouwbaarder worden. Daarnaast is er de technologie die benodigd is om onbemand varen mogelijk te maken. De bouwstukken van een onbemand vaartuig omvatten performante camera’s met automatische beeldherkenning, efficiënte voortstuwing, autopilots die autonoom uitwijken conform de verkeersregels, koersberekening op basis van weersverwachtingen, etc.... Deze technologieën, geplaatst op bemande vaartuigen, zullen ongetwijfeld de wereldzeeën veiliger, groener en efficiënter maken.

Olie onder de golven

In 2020, na storm Odette, spoelde er olie aan op onze stranden. Geen zwarte smurrie. Nee, deze olie was van een andere orde, netjes verpakt– enfin toch de meeste --in witte plastic flessen met een groene of rode dop. Op de bodem van de fles stond “BP” en een jaartal: 1966. Een bevriende garagist met een lange carrière wist me te vertellen dat het smeerolie en remolie was. Ik kende die flessen al langer.

Waar kwamen de flessen vandaan? Een spannende zoektocht

Kunnen we er nog verwachten?

Zeekatten zeggen geen miauw

Wedden dat je na het bekijken van de Oscarwinnende documentaire ‘My Octopus Teacher’ anders staat tegenover octopussen en andere inktvissen? Het blijken zeer intelligente en sociale wezens, bijna menselijk. Laat het ons daarom eens over de zeekat of sepia hebben. Een soort inktvis die, veel meer dan octopus of pijlinktvis, in onze Belgische kustwateren te vinden is.

Voorjaar is paaitijd

De meest algemene soort in Europese wateren is de gewone zeekat Sepia officinalis. Sommige exemplaren paaien al in hun eerste levensjaar. Mannetjes meten dan 14cm, de wijfjes zijn iets groter (18cm). Anderen zijn pas geslachtsrijp in hun tweede of derde levensjaar. Zo zijn er zeekatten tot 50cm groot bekend.

De dieren paren maar één keer in hun leven en keren hiervoor terug naar hun geboorteplaats in ondiepe kustgebieden. De Belgische kust en Oosterschelde zijn gekende paaigronden. Hier houden fraai zebra-achtig gestreepte zeekatten in het late voorjaar hun paringsrituelen. Duikers kunnen ervan meespreken. Na de verleidingsdans brengt het mannetje met een speciaal omgevormde arm een zaadpakketje in bij het wijfje. Na deze daad blijft hij haar bewaken tegen mogelijke concurrenten.

Duurzaam vissen met aantrekkelijke wijfjes

Met deze tactiek in gedachten bedrijven Franse en Engelse vissers een passieve pottenvisserij op zeekat. Fuikkooien, met daarin opgesloten een volwassen wijfje, worden uitgezet op de zeebodem. Ze trekt mannetjes zeekat aan die zo mee in de fuik verzeilen. De vissers halen de potten na 24 uur op en verwijderen de mannetjes. Deze versiertoer wordt nog een aantal keer herhaald, totdat het wijfje haar druifvormige eitjes gaat afzetten op het netwerk van de fuik. De potten blijven daarna in zee staan tot de jonge zeekatjes uit de eitjes komen. Eenmaal groot en volwassen zullen zij op dezelfde grond komen paaien en kan de visser weer aan de slag. Een zeer mooie en duurzame visserijtechniek, die Vlaamse visserijonderzoekers in de toekomst graag nog eens op haalbaarheid willen uittesten.

Druiventrossen en schuim

De eieren die het wijfje in lente en zomer afzet, zijn bevrucht door ze één per één langs het bijgehouden zaadpakketje te voeren. Ze hangt de eieren in trosjes aan eender welk uitstekend voorwerp (wieren, schelpen, oude visnetten, potten). Nadien spuit ze er nog wat gitzwarte inkt over en sterven de ouderdieren.

Bij het verschijnen van dit artikel is het seizoen voor verse, door Belgische vaartuigen aangevoerde zeekat net voorbij. Het is dus wachten tot komende herfst of kiezen voor diepvries (mogelijks andere soorten uit import).

In tussentijd kan je op het strand wel sporen van zeekatten aantreffen: zwarte trosjes losgeslagen eitjes na een lentestorm of aangespoelde rugschilden als getuigen van ouderdieren gestorven na de paaipiek. Deze langwerpige witte “zeeschuimpjes” zijn de inwendige schelp van zeekatten.

Kort braden of lang stoven – niets tussenin

De toestand van de zeekatbestanden is niet gekend. Ook bestaat er geen minimale aanlandingsmaat. Probeer daarom de aankoop van onvolwassen dieren (< 18 cm) te vermijden en eet de soort met mate. De visserijsterfte is immers groot, vermits zeekat – bewust en in bijvangst – bevist wordt, en de eiertrossen schade ondervinden van de sleepnetvisserij.

Zeekat schoonmaken laat je best over aan de visboer, om geklieder met zwarte inkt te vermijden. Vraag wel om intacte inktzakken bij te houden. Daarmee kun je een Spaanse rijstschotel (arroz negro) of zelfgemaakte pasta mooi zwart kleuren. Het mantelvlees is dik en zoet van smaak, en ook de tien vangarmen kan je bereiden (wel de kraakbeenachtige zuignapverstevigingen verwijderen!). Heel kort grillen of aanbraden in een hete pan (a la plancha), of lang laten stoven in een stoofpotje is de boodschap. In beide gevallen krijg je boterzacht vlees die de smaak van de bijgevoegde kruiden of saus gretig opneemt.

 

Met dank aan ILVO – Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek

- My Octopus Teacher (2020):  https://en.wikipedia.org/wiki/My_Octopus_Teacher
- Vis- en Zeevruchtengids (2018) – zeekat: http://www.zeevruchtengids.org/nl/zeekat
- VLEET online zee- en kustencyclopedie – zeekat: https://www.vleet.be/nl/zeekat

Waar ligt de horizon? En tot hoe ver kun je windmolens op zee nog zien?

Het zijn vaker gestelde vragen. En waar kunnen ze beter beantwoord worden dan aan zee, waar een vrijwel ongehinderd zicht heerst? Een zeezicht biedt bovendien de mogelijkheid om te speuren naar schepen aan de einder. Het is ook de plek bij uitstek om je af te vragen hoe ver die windmolens nu wel staan. Maar eerst dus de horizon.

Waar ligt de horizon?

En hoe zit dat met een schip of windmolen ver op zee?

Tien jaar lang oceaanonderzoek in het teken van duurzame ontwikkeling (2021-2030)

In volle Corona-pandemie kondigden de Verenigde Naties het ‘Decennium van Oceaanwetenschappen voor Duurzame Ontwikkeling’ af (2021-2030). Tien jaar lang zullen mariene wetenschappers over heel de wereld zich dubbel plooien om nieuwe inzichten te ontwikkelen die onze zeeën, kustgebieden en oceaan gezonder en productiever maken. Ook Vlaamse onderzoekers maken hun borst nat om hun steentje bij te dragen.

Duurzaamheidsdoelstellingen of SDGs

Oceaanwetenschappen met beide voeten in de maatschappij

* Gearing up our blue knowledge - Tackling ocean challenges in the UN Decade of Ocean Science for Sustainable Development 2021-2030 (2021). D/2021/3241/054. Flanders Department Economy, Science and Innovation (EWI)/Flanders Marine Institute - Vlaams Instituut voor de Zee vzw/Flanders' Blue Cluster - De Blauwe Cluster vzw: Brussels. 43 pp.

Nieuwe onderwijsdoelen: plaats voor de oceaan!

De samenhang en complexiteit van systemen begrijpen en ernaar handelen is een belangrijke stap naar duurzaamheid. Alles wat we bedenken, maken en gebruiken om in onze behoeften te voorzien is onlosmakelijk verbonden met wiskunde, wetenschappen, cultuur, economie, design, ethiek en duurzaamheid. Bij dit alles vormt de oceaan een prima context. En wie meedoet met de wedstrijd ‘PlaneetZee’, kan ook nog eens een boeiende prijs winnen!

Mee met de hervorming van het onderwijs

In 2019 startte de modernisering van het onderwijs. Meest opvallend is dat de nieuwe onderwijsdoelen in functie staan van 16 sleutelcompetenties en niet langer puur vakken of leergebieden dienen. Leerlingen moeten zestien sleutelcompetenties verwerven, willen ze kunnen functioneren in de maatschappij en zich persoonlijk ontplooien. Scholen krijgen de vrijheid om zelf te bepalen op welke manier ze deze onderwijsdoelen aan bepaalde vakken/leergebieden toekennen.

Ook nieuw is dat het ontwikkelen van kennis, vaardigheden en denkwijzen aan zinvolle contexten moet worden gekoppeld. De visietekst suggereert er zelf een aantal. Zo komen klimaatverandering, hernieuwbare energie, zorg en gezondheid, onderwijs, watervoorziening, mobiliteit, leefbare en duurzame steden, en oceaanvervuiling erg vaak terug binnen de sleutelcompetenties duurzaamheid en STE(A)M. Daarnaast bestaat zo’n 20% van de nieuwe eindtermen uit STE(A)M (‘Science, Technology, Engineering, (Art), Mathematics’). Wiskunde-, wetenschaps- en technologieonderwijs is echter meer dan basisconcepten leren om de (natuurlijke) wereld rondom ons te kunnen beschrijven en verklaren. Ook het verwerven van vaardigheden, attitudes en ethiek komen aan bod. Deze zijn essentieel om gefundeerde beslissingen en keuzes te maken en dragen bij aan kritisch burgerschap.

De oceaan ís zo’n zinvolle context. Ze vormt een kruispunt voor erg veel hedendaagse problemen en uitdagingen. Denk maar aan de nood aan duurzame energie, de groeiende vraag naar voedsel, de gevolgen van klimaatwijziging, het aanpakken van vervuiling en het beschermen van de biodiversiteit,… Onderwijs over de oceaan kan dan ook een grote rol spelen in het creëren van betrokkenheid en bewustwording bij jongeren, en in het bijbrengen van een positieve houding tegenover wetenschap.

Ga zelf de strijd aan...

... en win!

De spelregels zijn eenvoudig. Registreer je als klas via www.planeetzee.be en ga aan de slag met onze klimaatmodules. Alles komt samen in onze escape room. Hoe meer info je verzamelt, hoe beter je als klas voorbereid bent om in een recordtijd de raadsels op te lossen. Elke klas die deelneemt en met minstens één module aan de slag gaat, krijgt hiertoe de kans. Geen probleem voor wie niet naar zee kan komen. De escape room is zodanig opgebouwd dat je die ook op verplaatsing kunt bezoeken.

Wat er te winnen valt? Met een meer oceaangeletterde samenleving winnen we allemaal.
Maar de top 5 van winnende klassen krijgt nog een extraatje. De eerste prijs is een expeditie met het onderzoeksschip Simon Stevin, gekaderd in een 3-daags verblijf in Oostende. De 2de en 3de prijs omvatten een halve dag speurwerk in de labo’s van het VLIZ, aangevuld met een workshop aan/op zee. En de 4de en 5de prijs geven recht op het uitnodigen van een oceaan/klimaatspreker op school.

Geen ontsnappen mogelijk!

De zee dreigt, de zee troost

De zee ‘trekt’. Altijd. Of het nu zomer of winter is, mooi weer of slecht weer. Of het water vredig af- en aanrolt, of angstwekkend brult en schuimt. We genieten wanneer we op zonnige dagen langs de vloedlijn lopen, luisterend naar het hypnotiserende ruisen van de golven. Maar evenzeer hebben we de drang om naar zee te gaan bij storm en ontij. Wanneer de oostenwind snijdt, vinden we het zowaar heerlijk te worden gezandstraald.

Dat dubbele gevoel

Het gevezel van de zeeduivel

De herinnering aan watersnoodrampen uit het verleden is bewaard gebleven in devote namen. De Allerheiligenvloed, de Sint-Thomasvloed, om er maar enkele te noemen. De storm slokte zeedorpen op, vernielde eilandjes voor onze kust. Testerep, Mosselinge, Tarninge, Wulpen, Scarpoord bestaan enkel nog op oude kaarten. Zeeland werd nog veel erger getroffen: in de loop van de tijd verdwenen daar meer dan 100 kerkdorpen in zee. De mensen stonden machteloos, ze begrepen niet hoe dit kon gebeuren. En om het enigszins te duiden, verzonnen ze zeemeerminnen die vloeken uitriepen. Maar ook zonder vloeken of zeemeerminnen, zijn watersnoodrampen van alle tijden. Traag maar gestaag warmt het klimaat op, de ijskappen smelten, het zeewater stijgt. Op momenten van hevige storm met wind uit het noordwesten en springtij daarbovenop, komt dat doembeeld dagen. Pier en staketsel gaan dicht, stormmuurtjes worden opgekrikt, mensen gemaand van de dijk weg te blijven. Maar ook dan willen we de zee zien, de golven horen razen, het opgezweepte zout proeven.

Vissers zul je in dergelijke omstandigheden niet aan zee of op de dijk zien lopen. En al zeker geen vissersvrouwen, want zo’n weer maakt hen bang. Zo’n weer houdt hen wakker. Zeker als hun man gaan varen is. Ook de mannen kennen het gevaar, maar zij dekken met bravoure en praatjes hun angst toe of zwijgen simpelweg. Vissers op rust vertellen er wel over. Dat ze in hevige stormen soms dachten dat het de duivel was die tekeerging. Dat ze de poorten van de hel hebben zien opengaan. Ze vertellen hoe ze dan soelaas vonden in spreuken en gebeden, en al eens een vloek ertussendoor. Ze vertellen hoe sterk ze geloofden en hoopten dat er ‘Iets’ hierboven was, dat er ‘Iemand’ was die hen beschermde tegen de zeeduivel. En wanneer de zee weer rustig was, en ze ’s nachts wachtliepen en keken naar de sterren en naar die onmetelijke, mysterieuze zee, overviel hen soms nog intenser het gevoel ‘dat er toch iets moet zijn’.

Misschien is het ook dat wat wij zoeken wanneer we langs de vloedlijn lopen, kijkend en luisterend naar die eindeloze deining. De golven die aanspoelen en weer wegsluipen, steeds opnieuw. En dat op het grotere ritme van eb en vloed.

Meer lezen?

Briljante onderzoeksideeën krijgen steun

Het uitreiken van beurzen aan zeeonderzoekers is een belangrijk onderdeel van ‘De Zee als Goed Doel’, de VLIZ-filantropiewerking. Dankzij jullie donaties en de bijdragen van de VLIZ-leden kunnen we hen steunen, zowel op Vlaams als internationaal niveau. Ook sponsoring door bedrijven vormt intussen een aanzienlijk deel van deze financiering.

Brilliant Marine Research Idea beurzen

Verder van huis werken experten aan wereldlijst

Ook op wereldwijde schaal steunen we mariene onderzoekers. Taxonomische experten (‘editors’) bieden we beurzen aan t.w.v. 500 EUR voor het vervolledigen van de WoRMS-databank (www.marinespecies.org). Deze databank bundelt taxonomische informatie van alle mariene soorten ter wereld. In 2020 kregen vier taxonomische experten financiële steun om missende informatie in de WoRMS-databank aan te vullen. Twee editors uit Brazilië, een uit Oostenrijk en een uit India hielpen met het vervolledigen van de originele namen, de originele beschrijving en gegevens van het typerend specimen. Ze werkten aan verschillende diergroepen zoals zee-egels, kiezelwieren, zakpijpen en borstelwormen. In totaal zijn er 10.000 veranderingen doorgevoerd, die de databank weer een stuk completer maken.

Wens je deze beurzen te steunen of heb je interesse in een VLIZ-lidmaatschap? Dat kan!

Jouw donatie helpt en is welkom op de filantropierekening IBAN BE70 0017 1687 3425 (BIC GEBABEBB) van het Vlaams Instituut voor de Zee vzw.
Meer informatie over giften en het VLIZ-lidmaatschap lees je op www.vliz.be/nl/uw-bijdrage.

Zeewoorden

Wij zochten de betekenis van enkele intrigerende zeewoorden voor u op.

Haring

Over de haring is zowat een halve bibliotheek bijeen geschreven. Dat deze zilvergrijze vis zo’n ruime belangstelling geniet, kan nauwelijks verwondering wekken. Hij heeft immers een bepalende rol gespeeld in de geschiedenis en de ontwikkeling van de Lage Landen. In deze bijdrage beperken we ons echter tot enkele basisfeiten, om dan ten volle de zoektocht in te zetten naar de etymologische verklaring van het woord haring.

Niet zomaar een vis...

Het woord ‘haring’ verklaard, of toch niet?

Het Nederlandse woord haring kent zustervormen in alle drie de andere Westgermaanse talen: Engels herring, Duits hering, Fries hjerring, maar buiten die taalgroep worden er geen verwanten van aangetroffen. In de Scandinavische talen bijvoorbeeld gebruikt men sild (IJslands, Noors en Deens) of sill (Zweeds), een benaming van een heel andere oorsprong, die verwant zou zijn met de Nederlandse visnaam zeelt. Als talen buiten het Germaans een met haring verwante naam voor de bewuste vis kennen, zoals Frans hareng, Bretons harenk, Kroatisch haringa en Turks ringa, dan gaat het steevast om ontlening aan het Nederlands of het Duits.

Net zoals de haringvangst is het woord haring erg oud: niet alleen is het overgeleverd uit de oudste stadia van alle vier de Westgermaanse talen, ook blijkt het reeds in de laat-Romeinse tijd – 3e eeuw - te zijn gelatiniseerd tot vormen als aringius en haringorum. Al in het oudste Westgermaans vertoonde de beklemtoonde klinker wisselvormen met a-achtige en ee-achtige klanken (EWN i.v. haring).

De herkomst van haring staat niet met zekerheid vast. In het tweede deel zien zowat alle etymologen het Germaanse achtervoegsel -ing, in de oorspronkelijke en tot op vandaag nog enigszins productieve betekenis ‘behorend tot datgene wat in het grondwoord wordt genoemd’. Met dat suffix zijn nog een aantal andere visnamen gevormd: bokking, wijting, spiering en misschien ook paling.

Voor het grondwoord in haring zijn verschillende verklaringen geopperd. Volgens sommigen gaat har- terug op het Germaanse harja, dat ‘leger’ betekent. Dat woord in zijn geëvolueerde vorm heer kennen we nog in woorden als heerweg, en herberg, in oorsprong benamingen voor resp. een weg waarlangs troepen zich verplaatsen en een nachtverblijf voor soldaten. De haring zou dus zo zijn genoemd omdat hij in scholen, een soort legers dus, door het water zwemt. Ten tweede wordt het bestanddeel teruggevoerd op een kleurnaam, bewaard in het Oudengels als haar (Engels hoar) ‘grauwwit’ en vandaar ‘oud’, en in het Duits als hehr ‘verheven’. Hier zou het benoemingsmotief dus de kleur van de vis zijn geweest. In de derde plaats wordt een verband gelegd met het woord haar en dankt de vis zijn naam aan zijn vele haarfijne graten. Ten slotte wordt verwantschap verondersteld met de tweede lettergreep in het Latijnse woord procerus, dat ‘slank’ betekent. Naamgeving naar de lichaamsbouw, dus (Philippa 1995).

Tegen geen van die theorieën zijn er onoverkomelijke klankwettige bezwaren in te brengen. En ook semantisch zijn ze niet onaannemelijk. Dat de vissen in scholen zwemmen, dat ze grauwgrijs van kleur zijn, veel fijne graten bevatten of slank zijn van lichaamsbouw, dit alles komt in principe in aanmerking als benoemingsmotief.

Toch worden alle oudere verklaringen door het EWN verworpen. Volgens de auteurs, die zich hiervoor o.m. baseren op een artikel van de Friese taalkundige D. Boutkan (2000), is het grondwoord in haring niet verklaarbaar uit het Germaans en zelfs niet uit het Indo-Europees. Waarom dat zo zou zijn, en waarom dus de oudere verklaringsvoorstellen afgewezen moeten worden, wordt echter niet toegelicht. In de visie van Boutkan is het bestanddeel har- ontleend aan een voor-Indo-Europese substraattaal, die ooit in Noord-Europa gesproken werd. Diezelfde substraatwortel zou ook vervat zitten in harder, naam voor een baarsachtige vis, misschien ook in haai en in karper. Klankwettig gezien is deze reconstructie acceptabel, althans theoretisch, maar helaas blijft de betekenis van het voorhistorische bestanddeel in het ongewisse. Juist vanwege het speculatieve karakter van de substraathypothese beschouwen we die als één verklaringsmogelijkheid naast de voorstellen van oudere etymologen, waarbij haring in zijn geheel uit het Germaans wordt afgeleid. Vooral de veronderstelling dat har uit haar komt, lijkt ons vanuit semantisch oogpunt aantrekkelijk. Het ligt enigszins voor de hand dat de vele fijne graten van de haring, een vervelende eigenschap voor wie de vis wil fileren, in het vizier van de naamgevers kwam als benoemingsmotief. Heeft de bedenker van deze welhaast honderd jaar oude hypothese, de Gentse hoogleraar Nederlandse Taalkunde en geboren Oostendenaar Jozef Vercoullie, het bij het rechte eind? In zijn etymologisch woordenboek wijst hij nog op een voorbeeld van dezelfde naamgevingsstrategie in een taal buiten het Germaans: in het Grieks heet de sprot trikhías, afgeleid van thrix: ‘haar’. Zo’n semantische analogie is een sterk argument voor de verklaring. Maar ook de spichtige lichaamsvorm komt meer voor in de naamgeving aan vissen. Spiering b.v. zou het woord spier bevatten, dat volgens de gangbare etymologie zinspeelt op de gelijkenis tussen het spitse, langwerpige visje en een spier. De theorie dat de kleur van de haring tot zijn naam zou hebben geleid, kan eveneens met analogieën onderbouwd worden. Denken we maar aan benamingen als roodbaars en wijting, dat van wit afgeleid zou zijn.  Voor de hypothese als zou haring zijn benoemd als een in scholen (“legers”) zwemmende vis hebben we voorlopig geen andere visnaam gevonden met hetzelfde benoemingsmotief. Niet dat we die theorie daarom helemaal afschrijven. Het blijft een valabele mogelijkheid. Toegegeven, veel vissen vormen scholen, maar die van de haring zijn opvallend groot, soms wel meerdere kilometers lang! Wat de haring dan weer bijzonder maakt in vergelijking met andere ‘schoolzwemmers’.

Het zal, tot slot, duidelijk zijn dat de etymologische afstamming van haring een hangende kwestie blijft. Veel mogelijkheden, geen zekerheid.

Van maatje tot rolmops

Naast de generieke term haring bestaan er in het Nederlands, en ook in andere talen, specifiekere benamingen naar de levensfase waarin de vis wordt gevangen en de manier waarop hij wordt bereid. De haringen die vroeg in het jaar aan de wal worden gebracht, noemen we maatjes. Ze zitten goed in het vet, na zich volop tegoed te hebben gedaan aan het plankton. En ze hebben zich dan nog niet voortgeplant: de vrouwtjes hebben nog geen kuit geschoten, de mannetjes nog geen hom of sperma. Vandaar dat deze jonge visjes de naam maagdekens toebedeeld kregen. Het Middelnederlandse maegdekin evolueerde tot maegdkin en vervolgens tot maedkin, wat na de overgang van het verkleinsuffix -kin/-ken tot -tje(n) in de Nederlandse kustdialecten (Hollands, Vlaams, Zeeuws) de huidige vorm maatje opleverde. Maatjes worden gevangen in het late voorjaar, van mei tot juli, en de eerste aanvoer ervan ging aan de kusten van de Lage Landen met enig feestgedruis gepaard, een traditie die in Nederland nog in verschillende havensteden tot op vandaag in ere wordt gehouden. Doordat de maatjes een erg hoog vetgehalte (meer dan 15%) hebben, bezitten ze een hoge voedingswaarde.

Volwassen haring wordt gebakken, gepekeld, gedroogd of gerookt. Het AN duidt versgebakken haring aan met de doorzichtige samenstellingen bakharing of panharing, maar in het Belgisch-Nederlands spreekt men (ook) van levaard. Dat woord is met het suffix -aard afgeleid van de stam van leven. De haring is immers zo vers, dat hij bij wijze van spreken nog leeft. Diezelfde gedachte zit in de Vlaamse uitdrukking levende vers, gezegd van zeer verse voedingswaren.

Gerookte haring noemt men bokking, een afleiding op -ing (zoals in haring) van de diernaam bok. Het benoemingsmotief is hier de doordringende, onaangename geur van de gerookte vis, die doet denken aan de stank van een bok. De geitenbok heeft de kwalijke reputatie het meest stinkende dier te zijn dat je in onze streken kan tegenkomen. Vandaar ook de Vlaamse uitdrukking stinken gelijk de vorte (= ‘rotte’) bok. Bokking komt al voor in Hollandse teksten uit de 13e eeuw (VNMW i.v. bockinck) en het Fries nam het al vroeg over. Het Duits ontleende de Middelnederlandse variant buckinc, waaruit in het Middelhoogduits (door vervanging van het achtervoegsel -ing door –ling) bückling ontstond. Op dat laatste gaat wellicht het Zweedse böckling terug.

Haring die na het voortplantingsseizoen mager staat wordt vooral verwerkt tot rolmops: verse haringfilet opgelegd in een mengsel van azijn, ui en kruiden. Volgens Van der Sijs (2006 i.v. haring) is het woord in onze taal “ontleend aan het Duitse Rollmops, dat in de negentiende eeuw is gevormd en van Berlijn uit is verbreid.” In het Nederlands duikt rolmops voor het eerst in geschrifte op in 1910 (WNT i.v. rolmops). Het eerste deel van de benaming, de stam van het werkwoord rollen, spreekt voor zichzelf: de vis wordt opgerold. Het tweede deel zou verwijzen naar de mopshond: de naamgevers zagen blijkbaar een gelijkenis tussen de rolmops en de ringvormige huidplooi rond de platte snoet van het dog-achtige hondje. Van der Sijs vermeldt dat de meeste andere talen die rolmops in de een of andere vorm gebruiken, daarvoor schatplichtig zijn aan het Duits.

Zeewoorden

Wij zochten de betekenis van enkele intrigerende zeewoorden voor u op.

Bol van Heist en Bol van Knokke

Op een zeekaart vallen ze niet op, deze twee dicht bij elkaar gelegen toponiemen. Waarom deze ondieptes voor de kust van Knokke-Heist de naam ‘Bol’ kregen, lees je in het volgende stuk.

Restanten van oude kleikernen

Het mondingsgebied van de Schelde kende een bewogen geschiedenis, eerst onder invloed van natuurlijke processen, later ook gestuwd door de mens (zie De Grote Rede 34, ‘Het Scheur’). Zo beschreven we eerder hoe de Honte – de huidige Westerschelde – de rol van natuurlijk afvoerkanaal voor Scheldewater geleidelijk overnam van de meer noordelijk gelegen aftakking, de huidige Oosterschelde. Veel verdronken dorpen in het mondingsgebied van de Westerschelde zijn hier het gevolg van. Ook de geulen Wielingen en het Scheur ondergingen natuurlijke wijzigingen, met het verdwijnen van ondieptes midden in deze scheepvaartwegen. Vooral tussen Zeebrugge en Cadzand veranderde de zeebodemmorfologie intens. Ook op de drempel Wielingen-Scheur tussen de banken Bol van Heist en Bol van Knokke was de genoemde evolutie al merkbaar, nog voor uitgebreide baggerwerken vanaf 1960 dit proces versnelden.

De werken namen in 1960 een aanvang op de toenmalige drempel tussen de Bol van Heist en de Bol van Knokke. Toen die in 1963 verwijderd was, ging men het vaarwater Scheur nog minstens vijf meter dieper uitbaggeren. Ook de toegangswegen tot Zeebrugge vanaf het Scheur (Ribzand en Pas van het Zand) kwamen aan de beurt en kregen verdiepingen van 6,5 meter. Hierbij bleven de Bol van Heist en de Bol van Knokke gehandhaafd als scheiding tussen het hoofdvaarwater Scheur en de secundaire Wielingen. Dit kon omdat beide ondieptes taaie oude kleikernen bevatten.

Vanwaar de naam?

Bol van Heist en Bol van Knokke lijken heel doorzichtige namen. De nabepalingen van Heist en van Knokke spreken voor zich. Ze verwijzen naar de kustplaatsen waartegenover de banken zich bevinden. Het grondwoord bol lijkt evenmin voor problemen te zorgen. Vanuit zijn basisbetekenis ‘rond voorwerp’ wordt bol toegepast op allerlei bolronde zaken. Binnen de sfeer van het landschap kan dit een kleine hoogte zijn, een plek waar de bodem als het ware opbolt. Volgens het WNT (i.v. bol-II) slaat bol ook op een “kleine bank of plaat, die zich door aanslibbing en bezinking vormt op buitendijksche, door den vloed overstroomde gronden aan de zeekust of aan den oever der benedenrivieren, en die bij eb droogvallende als een ronde kop uitsteekt.” De redacteur wijst er verder op dat het woord ook voorkomt in zandbanknamen als De Razende Bol en De Bollen tussen Texel en Noord-Holland, De Bol van Banjaard in de Oosterschelde tussen Walcheren en Schouwen, De Bol van Heist en De Bol van Knokke in de monding van de Westerschelde. Daaraan kan nog worden toegevoegd De Bol als onderdeel van de zandbank Hoge Platen in de Westerschelde ter hoogte van Breskens.

Hoe doorzichtig en logisch die naamgeving ook klinkt, de gegevens op oude zeekaarten van de 16e tot de 19e eeuw laten er geen twijfel over bestaan dat beide namen pas recent in gebruik zijn gekomen. Ze verschijnen voor het eerst op de eerste officiële Kaart van de Vlaamse banken, van de hand van A. Stessels (1866). Voordien en sinds de kaart van Christian sGrooten uit 1573 wordt de ondiepte ter hoogte van de huidige Bol van Heist Engelsche Pol genoemd. In de buurt daarvan is ook sprake van een Fransche Pol. Hoewel de ligging van die laatste enigszins afwijkt van die van de tegenwoordige Bol van Knokke – die iets westelijker en dieper in zee ligt dan de Franse Pol op de kaarten – is het vrij waarschijnlijk dat het om dezelfde ondiepte gaat. De plaatsbepaling van banken en geulen op kaarten van voor 1800 is vaak onnauwkeurig omdat men nog niet over moderne meettechnieken en -instrumenten beschikte. Bovendien kunnen zandbanken in de loop van de tijd morfologische veranderingen ondergaan waardoor het lijkt alsof ze zich verplaatsen.

Pol als oorspronkelijk naambestanddeel

Pollen en Bollen: bulten op een zandplaat

Verstond men onder pol een welbepaald soort verhoging van de zeebodem? Op bijna alle oude zeekaarten maken zowel de Bol van Heist als die van Knokke deel uit van een grotere bank. De eerstgenoemde vormt het oostelijke uiteinde van de Heistbank, de andere is het meest oostelijke stuk van een lange oost-west gerichte bank die verder naar het westen toe Innerbank en Ript heet. Opmerkelijk hierbij is dat de Bol van Heist, op de kaarten Engelse Pol genoemd, steevast ingetekend staat als een duidelijk omlijnd ovaal gebiedje dat uitstulpt boven de rest van de Heistbank. Dat reliëfpatroon vinden we terug op de kaart van de Vlaamse banken uit 1866. Daarop manifesteert zich ook de Bol van Knokke, die we menen te mogen identificeren met de historische Franse Pol, als een bult aan het oostelijke uiteinde van het zandplatencomplex waarvan de westelijker gelegen delen Ript en Innerbank heetten. De Bol voor Breskens in de Westerschelde is het hoogste deel van de zandplaat Hoge Platen. Het lijkt er dus op dan pol/bol verwijst naar een relatief kleine en min of meer ronde hoogte op een grotere ondiepte.

Er zal een goede reden zijn geweest om die opbollende plekken met een aparte naam te onderscheiden van de rest van de ondiepte waar ze zich bevinden. Vissers en zeilers weten namelijk dat het gevaarlijke plekken zijn, omdat zich daar zogenaamde grondzeeën voordoen. Een grondzee is het verschijnsel waarbij een golf door een plotse verheffing van de bodem in zijn vaart wordt gestuit, openbreekt in een enorme schuimkop en grote hoeveelheden zand optilt. Als er zo’n pak zand aan boord terechtkomt, kan dat fatale gevolgen hebben voor boot en bemanning.

Waarom moest het eeuwenoude grondwoord pol in de 19e eeuw wijken voor bol? Wellicht was in die tijd pol in onbruik geraakt of toch een laagfrequent woord geworden, en werd het in zijn landschappelijke betekenis niet meer zo goed begrepen. Om de namen voor die uitpuilende, opbollende ondieptes doorzichtiger te maken, was het alom gebruikelijke bol een uitstekende kandidaat.

Ten slotte rijst de vraag of ook de andere “bollen” in de wateren van de Lage Landen, de Razende Bol, de Bollen, de Bol van Banjaard en de Bol op de Hoge Platen, voorheen namen droegen met pol. Bij gebrek aan historische gegevens moeten we het antwoord hierop schuldig blijven.

Franse en Engelse stampei op zee

Waar komen de voorbepalingen in de oude namen voor onze twee “bollen” aan de Belgische oostkust vandaan? Wat hebben de genoemde ondieptes met Fransen en Engelsen te maken? Herinneren ze aan een of ander conflict dat op zee werd uitgevochten, en waarvan de Noordzee in de geschiedenis meer dan eens het strijdtoneel was? We denken hierbij met name aan de beruchte Slag van Sluis in 1340, een bloedig treffen tussen de vloot van de Engelse koning Edward III en die van zijn Franse rivaal Filips VI. Het was de eerste grote confrontatie van de Honderdjarige Oorlog. Volgens kroniekschrijvers en historici vond deze zeeslag plaats in de buurt van de Zwinmonding, uitgerekend de locatie van de Engelse en de Franse Pol. Het gevecht draaide uit op een verpletterende nederlaag voor de Fransen. Ruim 120 van hun 200 schepen gingen verloren en de menselijke tol was enorm. Van de ongeveer 25.000 soldaten die bij de slag het leven lieten, waren voor viervijfde Fransen.

Maar zelfs de meest dramatische gebeurtenissen verdwijnen uit de herinnering. Wie wist er in de 19e eeuw nog welk drama er zich vijf eeuwen eerder in de Zwinmonding had afgespeeld? Wie kende nog de historische toedracht aan de grondslag van de namen Engelse en Franse Pol? Men zal het logischer hebben gevonden om een voor iedereen heldere precisering te gebruiken, namelijk een verwijzing naar de dichtstbij gelegen plaatsen aan de wal.

- Boutkan D. (2000). A new etymology of “herring”. In: Amsterdammer Beiträge zur âlteren Germanistik 53, pp.1-6.

- EWN = Philippa M., Debrabandere F. & Quak A. (2003-2009). Etymologisch woordenboek van het Nederlands, 4 delen. Amsterdam, Amsterdam University Press. Te raadplegen op http://www.etymologiebank.nl/

- kaart Christian sGrooten 1573: https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/9/9f/10_Zelandicarum_1573_Sgrooten.jpg

- MNW = Verwijs E. & J. Verdam (1885-1929). Middelnederlandsch Woordenboek . ’s Gravenhage. (http://gtb.inl.nl/?owner=MNW)

- ONW = Oudnederlands woordenboek. Leiden: Instituut voor Nederlandse Lexicologie, 2009. (http://gtb.inl.nl/?owner=ONW)

- Philippa M. (1995). Van woord tot woord. In: Onze Taal 64, p. 160

- Van der Sijs N. (2006), Klein uitleenwoordenboek, Den Haag. Te raadplegen op http://www.etymologiebank.nl/

- Vercoullie J. (1925). Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag/Gent

- VMNW = W.J.J. Pijnenburg e.a. (2001). Vroegmiddelnederlands woordenboek. Leiden, Gopher Publishers. (http://gtb.inl.nl/?owner=VMNW)

- WNT = Woordenboek der Nederlandsche Taal. ’s Gravenhage/Leiden, 1864-1998 (http://gtb.inl.nl/?owner=WNT).

In de branding

indebranding_kustkiekje.jpg

Kustkiekjes (Grote Rede 52)

Voor bewoners van de oostkust zal de herkenning van dit beeld niet al te veel problemen hebben veroorzaakt. Het kunstwerk ‘Tower’ staat sinds juni 2020 in Heist, op de hoek van de Anemonenlaan en het Willemspark. Het is van de hand van Thomas Lerooy, een in Roeselare geboren kunstenaar. De ‘Tower’ oogt als een gigantische totempaal van wel 22 meter hoog, opgebouwd uit 49 zwarte bronzen hoofden die alle recht naar zee kijken. Het werk verwijst naar de vergankelijkheid, de vluchtigheid van het leven en de (on)zin van het bestaan. Het brons zal immers onder invloed van weer en wind geleidelijk aan verkleuren en verouderen. De titel – ‘Tower’ – is dan weer een knipoog naar onze samenleving die is opgebouwd uit elementen die samen waardevoller zijn dan elk apart.

Jan Seys
indebranding_ijslandvissers.jpg

Expo ‘Onze IJslandvissers’

Geen enkele tak van de visserijgeschiedenis spreekt zo tot de verbeelding als de IJslandvaart. Het is een van de meest heroïsche tijden in de zeevisserij. Wat dreef onze vissers naar een ver gelegen eiland? De lokroep van de zee? Drang naar avontuur? Bittere noodzaak? En wie waren deze IJslandvissers eigenlijk, en hoe vergaat het hen nu? Op al deze vragen wil de tijdelijke tentoonstelling ‘Onze IJslandvissers’ een antwoord bieden. De expo legt het erfgoed en de ziel van de visserscultuur in Oostende vast en brengt met een diep respect een ode aan de weinige vissers die er nog zijn en de vele die er zijn geweest. Een verhaal van durvers, helden, wanhopige mannen, van winnaars en verliezers. Niet te missen!

Expo ‘Onze IJslandvissers’: van 26 juni tot en met 7 november 2021 te bezoeken in de Venetiaanse Gaanderijen in Oostende.

Ruth Pirlet
indebranding_strandbloemen.jpg

Strandbloemen erkend als immaterieel cultureel erfgoed

Elk jaar opnieuw zien we ze verschijnen op onze Belgische stranden: kraampjes vol kleurrijke bloemen van crêpepapier, ingericht door enkele ondernemende kinderen. Euro’s moet je hier niet spenderen: enkel met een handjevol schelpen kun je er een boeketje kopen. Dit ruilproces gebeurt al decennialang. En dankzij de inspanningen van Kusterfgoed wordt ook de toekomst van deze traditie veiliggesteld. Sinds begin 2021 prijkt dit gebruik namelijk op de officiële Inventaris Vlaanderen van het Immaterieel Cultureel Erfgoed. Een stek op deze lijst levert niet enkel zichtbaarheid op, maar onderlijnt ook het belang van het ‘borgen’ van deze praktijk: actie ondernemen om je erfgoed door te geven en anderen goesting te geven om mee te doen. Wil jij deze zomer ook aan de slag? Bekijk dan zeker de website van Kusterfgoed: https://kusterfgoed.be/wat/projecten/strand-bloei-online.

Ruth Pirlet
indebranding_expo_zee_in_zicht.jpg

Expo Zee in Zicht – De Wereld van Kina

Hoe zat dat nu weer precies met eb en vloed? Dat en veel meer leer je in deze expo van het Gentse museum ‘De Wereld van Kina’, op het Sint-Pietersplein. Al van bij de start komen op de grond geprojecteerde golven recht op je af en doen kinderen zo hoog mogelijk springen (zonder nat te worden!). In het strandhuisje kom je vervolgens even op adem en kan je uitzoeken welke krabben of zee-egels je ooit zelf al eens tegenkwam aan de kust. In de centrale grote zaal vinden we het antwoord op een aantal vragen over het leven in zee. We leren dat zeedieren kunnen kruipen, drijven en zwemmen. Dat ze kunnen boren, filtreren, roven en grazen om aan voedsel te komen. Overleven doen ze door te vluchten, zich te camoufleren, hun schelp af te sluiten, de vijand af te schrikken of zich te verstoppen.

De kleinste bezoekers kunnen achter deurtjes piepen, zoekspelletjes spelen of een filmfragment koppelen aan het juiste geluid. Zeeën en de oceaan beïnvloeden op veel manieren het leven aan land, ook ons leven. De oceaan is vaak een bron van inspiratie, recreatie, verjonging en ontdekking. En een belangrijk onderdeel in het erfgoed van vele culturen. De derde zaal is opgebouwd als een heuse duikklok, die je nog dieper meeneemt onder water. Sponzen, koralen, vissen en onder je voeten het skelet van een zeeschildpad: je beleeft het van dichtbij! Door de kijkers verbaas je je over de meest diverse vormen van fytoplankton. En met een druk op de rode knop, kan je net voor het naar buiten gaan, eventjes voelen hoe het is om onder water te zijn ... Klaar om de zee in het echt ontdekken! Meer info: https://dewereldvankina.stad.gent/zee

Binke D’Haese
indebranding_navigo.jpg

Bezoek het NAVIGO-museum vanuit je zetel

De fysieke deuren van NAVIGO-Nationaal Visserijmuseum blijven voorlopig nog even gesloten wegens grote verbouwingswerken, maar virtueel heet het museum nog steeds iedereen welkom. Je kan zelf op pad gaan voor een volledig gepersonaliseerd museumbezoek door de gebouwen, of je laten leiden. Wat je ook kiest: onderweg zal je met beeld, geluid en tekst volledig ondergedompeld worden in de wondere wereld van de visserij. En dat allemaal vanuit je eigen zetel…

Een bezoek is mogelijk via www.navigomuseum.be.

Ruth Pirlet

Colofon

‘De Grote Rede’ is een gratis informatieblad uitgegeven door het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ; www.vliz.be ). Dit boeiende tijdschrift wordt samengesteld met de hulp van een zelf schrijvende redactie van maritieme professionals die zetelen ten persoonlijke titel. Noch de redactie, noch het VLIZ zijn verantwoordelijk voor standpunten vertolkt door derden. Overname van artikelen is toegelaten mits bronvermelding.

Interesse?
Gratis abonneren kan via www.vliz.be/de-grote-rede of telefonisch.

Verantwoordelijke uitgever

Jan Mees (VLIZ), Wandelaarkaai 7, B-8400 Oostende, België

Coördinatie en eindredactie

Jan Seys, Nancy Fockedey en Bart De Smet (VLIZ), 059/34.21.40, jan.seys@vliz.be

Redactieleden

Kathy Belpaeme, Jens Boyen, An Cliquet, Mathieu de Meyer, Binke D’Haese, Fien De Raedemaecker, Bart De Smet, Ine Demerre, Nancy Fockedey, Jan Haelters, Francis Kerckhof, Hannelore Maelfait, Pieter Mathys, Jan Mees, Tina Mertens, Tine Missiaen, Theo Notteboom, Ellen Pape, Hans Pirlet, Ruth Pirlet, Sam Provoost, Marc Ryckaert, Hendrik Schoukens, Jan Seys, Ineke Steevens, Ines Tavernier, Sarah Vanden Eede, Sofie Vandendriessche, Dieter Vanneste, Klaas Willaert

Zeewoordenteam

Roland Desnerck, Magda Devos, Nancy Fockedey, Jan Seys, Johan Termote, Dries Tys, Carlos Van Cauwenberghe, Fons Verheyde, Arnout Zwaenepoel

Met medewerking van

Jan Haelters, Kobus Langedock, Jan Stel en Katrien Vervaele.

Vormgeving

Vanden Broele, Brugge

Foto’s en grafieken

Aäron Fabrice de Kisangani, Argo Program, Benito Dewaegemaeker, Binke D’Haese, Bram Conings, Collectie stadsarchief Nieuwpoort, Dirk Reunbrouck, Drazen et al. (2020) PNAS, Francis Kerckhof, Jan Seys, Janne Wittoeck, John Guillote/Onpoint Outreach, Hilde Saesen, Karen J. Osborn (Smithsonian Institution), Katrien Vervaele, Kobus Langedock, Luc David, Nathalie Keersebilck, Nick Decombel, Misjel Decleer, Monterey Bay Aquarium Research Institute (MBARI), Rebikoff-Niggeler Foundation, Shutterstock, Sofhie Legein (Gemeente Koksijde), Thomas Haessig, VILDA/Yves Adams, VLIZ, Westtoer, Wieter Boone, Woods Hole Oceanographic Institution (E. Olsen and E.S. Taylor).

Drukkerij

Lowyck drukkerij
Gedrukt op maco halfmat 115 g (FSC Mix credit)
in een oplage van 9.000 ex

Algemene informatie

VLIZ vzw
Wandelaarkaai 7, B-8400 Oostende
Tel.: 059 34 21 30
Fax: 059 34 21 31
e-mail: info@vliz.be
www.vliz.be
ISSN 1376-926X