Informatieblad uitgegeven door het Vlaams Instituut voor de Zee

De Grote Rede

over kust en zee

#57 Mei 2023




Edito

Ongewone zaken trekken de aandacht. Daarop zijn onze hersenen nu eenmaal ingesteld. Wat afwijkt van het normale, valt op. En vermits het VLIZ een open huis is voor iedereen met een passie voor de zee en de zeewetenschappen, bereiken ongewone vragen en meldingen van burgers het VLIZ op vrijwel dagelijkse basis. Zo ook vorige week, toen een Luxemburgse toerist ons via een e-mail en foto attendeerde op een wel zeer merkwaardige meeuw. Een zilvermeeuw aan de Brugse Begijnenvest, met een sterk verlengde, haakvormige bovensnavel, bijna twee keer zo lang als bij een ‘normale’ meeuw. Een geval van ‘avian keratin disorder’, zo blijkt. Een aandoening waarbij het hoorn van de snavel ongecontroleerd doorgroeit. Finaal veelal een doodsvonnis voor de vogel in kwestie, maar wel een interessante case voor de veeartsen van de Universiteit Gent.

Ook de eikelmuis is geen gewone verschijning aan onze kust. Olivier Dochy beschrijft, met prachtige foto’s van Bram Conings, in dit nummer van de Grote Rede hoe deze nachtactieve slaapmuis – met Zorro masker en pluimstaart – in onze druk bevolkte kustzone probeert stand te houden. In een tweede hoofdartikel beschrijft historicus Wim De Winter het komen en gaan van de Oostendse of ‘Generale Keizerlijke Indische Compagnie’. Een ongewone en deels geslaagde poging om in de vroeg 18de eeuw in Oostende een handelsgenootschap te stichten. Een handelsgenootschap dat de concurrentie aanging met grote jongens als de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) uit de Noordelijke Nederlanden of de Britse East India Company (EIC). En wie wil weten hoe het anno 2023 gesteld is met de Belgische visserij en de visbestanden in de Zuidelijke Noordzee, verwijzen we graag naar de bijdrage van Els Torreele en Hans Polet (ILVO).

En noch zijn de ongewone zaken niet uitgeput… De Grote Rede bericht ook over schaalhorens in de vloedlijn (die daar niet thuishoren), kabeljauw die wegtrekt omdat het te warm wordt, de Noordzee die ongewoon ondiep is, anders consumeren, leven als een oude vuurtorenwachter, plastic korreltjes of ‘afval’ in schoonheidsmiddelen en nog veel meer ongewoons.

Maak er een ongewoon boeiend leesavontuur van!

Kustkiekje

In welk museum en in welke kustdorp aanschouwen deze bezoekers het werk van een befaamde kunstenaar?

Antwoorden kan op kustkiekjes@vliz.be met als onderwerp ‘Grote Rede nr. 57’. Uit alle juiste inzendingen wordt een winnaar geloot, die een boekenprijs wint.

De eikelmuis aan de kust: een gemaskerde duinenacrobaat

Onze duinen zijn een echte hotspot voor biodiversiteit, dat is al lang gekend. Wat minder gekend is, is dat daar ook een knaagdier leeft dat weinigen ooit hebben gezien: de eikelmuis. Met zijn Zorro masker en pluimstaart is het nochtans een fraaie verschijning. Al krijg je ze moeilijk te zien want alleen ’s nachts actief, en dan nog in dichte begroeiing. We zitten hier overigens aan het noordelijkste puntje van hun areaal. De provincie West-Vlaanderen heeft de eikelmuis tot een van haar doelsoorten voor natuurbescherming uitgeroepen, en werkt daarvoor samen met een legertje enthousiaste vrijwilligers en terreinbeheerders. Het is ook nodig want de soort doet het niet goed in grote delen van Europa. In dit artikel maken we kennis met de aparte gewoontes van de acrobaat van de duinen.

Kotjes ja, katjes nee

Actieve langslapers

Waar komen eikelmuizen nu nog voor?

Vinger aan de pols

Kan ik zelf iets doen voor dit schattige dier?

Heb je er een gezien? Meld die dan met een korte beschrijving op www.waarnemingen.be of verwittig een van de auteurs. Op die manier houden we een vinger aan de pols van hoe het de soort vergaat. Neem een foto als het mogelijk is, bv. als je een dood exemplaar vindt. Gezonde dieren maken zich zo snel mogelijk uit de voeten. Zieke dieren kunnen verzorgd worden door het Opvangcentrum voor vogels en wilde dieren in Oostende. Begin daar zelf niet aan!

Voor de rest kun je in je tuin of in het plaatselijke park veel doen. Hoe meer inheemse struiken en bomen, hoe beter, want die bieden beschutting en voedsel.  Ook fruitbomen bieden een grote meerwaarde. Besdragende struiken als duindoorn, vlier, meidoorn of sleedoorn zijn een prima keuze voor zandige tuinen. Maar vermijd lastige exoten die problemen geven in de duinen zoals boksdoorn of rimpelroos (zie www.natuurenbos.be/life-dunias/nieuws)! Maak een hoop van dik hout of losse stenen. Daaronder kunnen de dieren schuilen en vinden ze allerlei ongewervelden. Verlicht je tuin niet onnodig en hou de kat ’s nachts binnen. Vermijd het gebruik van muizen- en rattenvergif aangezien deze niet selectief zijn en ook eikelmuizen treffen. Rattenplagen voorkom je trouwens vooral door het voedselaanbod voor die ratten te beperken, zoals geen overmatig kippenvoer geven, geen open vuilnis en dergelijke. Overtuig je buren om hetzelfde te doen. Je zal het snel zien: naast hopelijk eikelmuizen zullen nog heel wat andere diersoorten op bezoek komen! En dat is de belangrijkste reden waarom de provincie de eikelmuis als doelsoort heeft gekozen: je kunt er heel wat mensen mee verwonderen en hen aanzetten om hun tuin natuurvriendelijker in te richten. Op die manier moet het mogelijk zijn om de versnipperde populaties in het duingebied te ‘ontsnipperen’, via eikelmuisvriendelijke tuinen en -parken.

De beste manier om te zien of je succes hebt, is op lente- of zomeravonden in je tuin wachten tot het donker is en je ze eventueel hoort of ziet, of door een wildcamera te hangen op strategische plaatsen.

Voor wie een evenement organiseert en de soort in de kijker wil plaatsen zijn er mogelijkheden. Via het bezoekerscentrum De Duinpanne in De Panne kun je enkele infopanelen lenen en vrijwilligers contacteren voor een actievere infostand voor jong en oud.

 

Lees meer: het provinciale soortactieplan www.west-vlaanderen.be/soortenbescherming

Visserijdata en de toestand van onze visbestanden

Vis is gezond, dat weten we. Maar hoe is het gesteld met de gezondheid van onze visbestanden? Decennialang hebben visserijwetenschappers gewaarschuwd dat veel visbestanden te hard worden bevist. Soms is het advies opgevolgd, andere keren niet. Hele visserijen zijn ingestort – zoals gebeurde met de haringvisserij in de Noordzee eind jaren zeventig en aan de andere kant van de Atlantische Oceaan met de kabeljauwvisserij op de Grote Banken aan het begin van de jaren 1990. Gelukkig hebben een aantal visbestanden zich kunnen herstellen door de verminderde visserij in de afgelopen jaren. Dat zeggen wetenschappers op basis van duizenden data die ze verzamelen en analyseren. Vissers zijn daarbij een belangrijke ‘partner in science’.

Hoe weten we hoeveel vis in zee zwemt?

Zonder data geen advies mogelijk

Zeegaande waarnemers

Het vaartuig als datacollector

Ondanks die nieuwe technieken zou data verzamelen op zee niet mogelijk zijn zonder de hulp en de medewerking van de vissers en de visserijsector. Het aantal zeegaande waarnemers is gelimiteerd, net als het aantal vaartuigen waarmee zij op zee kunnen gaan (bv. door plaatsgebrek). Zo blijft de gegevensverzameling beperkt tot slechts een fractie van de vissersvloot. En het inzetten van extra mensen om meer gegevens te verzamelen en zo een grotere dekking van de vloot te realiseren, vraagt een (te) grote investering. Omdat de visser zelf ook het belang inziet van meer data en het sneller beschikbaar krijgen van gegevens, hebben wetenschappers en vissers de voorbije jaren de handen in elkaar geslagen. Ze startten verschillende ‘fisheries-science partnerships’ die zich richten op het vissersvaartuig als platform voor datacollectie. Ook kan self-sampling de hoge kosten van wetenschappelijke activiteiten aanzienlijk verlagen. Bij self-sampling schakelt men de visser in bij het wetenschappelijk bemonsteren en bij nieuwe technologieën (bv. sensors, camera’s). Dit vereist weliswaar een zo danige invoer van de door de sector actief verzamelde data, dat ze zowel bij de industrie als bij de wetenschap het nodige vertrouwen wekken.

Mariene wetenschap is een kostbare onderneming en we zullen nooit alles weten, maar samenwerking tussen wetenschappers en de industrie is van cruciaal belang om het feitenmateriaal te verbeteren en goede beheerbeslissingen te nemen.

Nationale kwaliteitscontrole

Duizenden gegevens over vissen in verschillende mariene regio’s zijn nauwgezet verzameld. Tijd voor de wetenschappers om de beschikbare gegevens met wiskundige modellen te verwerken. Zo krijgen ze inzicht in de ontwikkeling van de vispopulaties en de invloed van de visserij daarop in de loop der tijd. Ook hier volgt eerst nog een kwaliteitscontrole door de nationale instituten.

ICES vertaalt data in wetenschappelijke adviezen

Europese commissie vertaalt adviezen in visquota

Een onafhankelijk beoordelingsproces controleert het eindresultaat van de werkgroepen en laat ICES toe een advies voor te leggen aan de Europese Commissie. De Europese Commissie laat dit advies dan door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) grondig bekijken. En ze vertaalt het in voorstellen voor vangstlimieten per visbestand, ook wel TAC of Total Allowable Catch (maximaal toegestane vangst) genoemd. Zo leidt de gegevensverzameling uit elk van de Europese landen, finaal tot een Europees wetenschappelijk advies dat regeringen ondersteunt bij het opstellen van hun milieubeleid. Het draagt ook bij tot regelgeving ter ondersteuning van de duurzame ontwikkeling, het gebruik en het beheer van de mariene hulpbronnen.

Hoe gezond zijn 'onze' visbestanden anno 2023?

Wat is duurzaam en waar staan we?

Toestand wereldwijd

Visbestanden Belgische visserij vandaag

De Belgische visserij heeft zijn eigen uitdagingen en specifiek karakter. Het aantal actieve vaartuigen eind 2022 bedroeg nog nauwelijks 64, een halvering in vergelijking met 2000 (toen nog 127 vaartuigen). Deze dalende trend past in het Europese streven naar een afbouw van de capaciteit van de EU-vloot met het oog op een duurzaam beheer van de visbestanden. Hoe beperkt onze sector ook is in aantal vaartuigen (ter vergelijking: de commerciële EU-vloot telt 81.860 vaartuigen), de Belgische vissersvloot is actief in heel wat EU-wateren. Het betreft de Zuidelijke en Centrale Noordzee, de westelijke wateren en de Golf van Biskaje. De Noordzee is voor de Belgische sector de belangrijkste visgrond, met daarna het Oostelijk kanaal, de Keltische Zee, de Ierse Zee en de Golf van Biskaje. De Britse wateren zijn goed voor meer dan de helft van de Belgische aanlandingen, wat het belang onderstreept van een duurzaam visserijakkoord tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk na de Brexit.

In elk van deze gebieden, en voor elke vissoort wordt gestreefd naar een duurzame visserijdruk (MSY = maximum sustainable yield, maximaal duurzame opbrengst). Wat betreft de totale aanvoer aan vis (over alle gebieden heen) door de Belgische visserij, zijn de volgende soorten het belangrijkst: pladijs, tong, kabeljauw, rog en tarbot en griet. Het onderstaande overzicht geeft de toestand weer van de belangrijkste visbestanden. Het overzicht is opgesteld op basis van de gegevens en analyses gebeurd in 2022, wat de meest recente officiële bron is. Op 30 juni 2023 verschijnen de nieuwe ICES-adviezen over de visbestanden. Voor een aantal bestanden kan dit een positiever beeld geven, voor andere mogelijks een minder goed beeld.

Pladijs in de Noordzee doet het zeer goed, met een hoge paaibiomassa gedurende de laatste 10 jaar, een visserijsterfte op een duurzaam niveau en een populatie-aangroei die stabiel blijft. Dit visbestand was in 2022 goed voor een TAC van 142.508 ton.

De visserijdruk op het tongbestand in de Noordzee was de afgelopen jaren te hoog. Hierdoor werd de relatief goede rekrutering in 2019 opgevist vooraleer de biomassa kon aangroeien. Dit visbestand was in 2021 goed voor een TAC van 21.361 ton. De vangsten in 2021 waren echter de laagste ooit van de hele tijdsreeks (9144 ton), wat tot een onderbenutting van de TAC leidde.

Kabeljauw in de Noordzee en het (oostelijk) Engels Kanaal werd historisch overbevist, maar toont de voorbije jaren een voorzichtig stapsgewijs herstel. De paaibiomassa bevindt zich echter nog steeds onder het limiterende niveau. De aangroei van de populatie blijft echter op een zeer laag niveau.

Tarbot en griet in de Noordzee (beide) en het (oostelijk) Engels Kanaal (enkel griet) worden samengenomen voor de TAC. De rekrutering voor tarbot is variabel, de visserijsterfte blijft stabiel rond het duurzame niveau en de paaibiomassa bevindt zich boven het duurzaam niveau. De biomassa voor griet vertoont de laatste jaren een dalende trend.

Roggen in de Noordzee en (oostelijk) Engels Kanaal zijn moeilijk te beheren. Aangezien de verschillende soorten moeilijk uit elkaar te halen zijn, worden quota bepaald voor alle soorten samen per gebied. De aanvoer en registratie gebeurt echter wel per soort. De weinige data die beschikbaar zijn voor roggen, duiden op een eerder positieve trend in paaibiomassa.

De paaibiomassa van pladijs in het oostelijk Engels Kanaal nam 10 jaar geleden sterk toe en schommelt momenteel rond het duurzaam niveau. De visserijsterfte fluctueert rond het duurzaam niveau en de aangroei is relatief goed in vergelijking met 20 jaar geleden. Toch daalde het advies voor dit bestand vorig jaar door een technische herziening in de bestandsraming. Pladijs in het westelijk Engels Kanaal onderging vorig jaar eveneens een daling in advies door een dalende trend in de biomassa.

Tong in het (oostelijk) Engels Kanaal wordt momenteel duurzaam bevist, maar de paaibiomassa bevindt zich onder het duurzaam niveau. Dit is het gevolg van een lage aangroei in de laatste 10 jaar.

Tong in de Keltische Zee doet het dan weer vrij goed: de visserijsterfte daalt en zit net op het duurzame niveau voor visserijsterfte (‘Fmsy’), de paaibiomassa vertoont de laatste jaren een stijgende trend en bevindt zich boven het duurzame niveau. In de meest recente jaren, is een duidelijke toename aan vangsten mogelijk geweest, met in 2020 één van de hoogst gerapporteerde vangsten.

Tong in de Ierse Zee: de aangroei is de laatste 10 jaar zeer laag, al evolueert de paaibiomassa de laatste drie jaren voorzichtig in de positieve richting. Daardoor kon, na een opeenvolging van extreem lage vangsten, opnieuw hogere vangsten gerapporteerd worden in de drie meest recente jaren. In 2022 was de visserijsterfte ten gevolge van de hogere vangsten, opnieuw gestegen boven Fmsy. De hoeveelheid aan jonge vissen (rekrutering) was in 2020 beduidend hoger. Minder goed nieuws is dat in 2021 deze rekrutering weer minder was. Voor 2024 is de bezorgdheid dat de biomassa verder afneemt door de lagere aangroei in 2021.

Schol in de Ierse Zee is een bestand dat het al geruime tijd goed doet, met een visserijsterfte onder Fmsy sedert 2010 en een paaibiomassa boven het duurzame niveau sedert 2013.

Tong in de Golf van Biskaje ‘flirt’ de laatste jaren met het duurzaam niveau. De aangroei was beperkt en de paaibiomassa daalt daardoor tot net onder het duurzaam niveau in 2022. De visserijsterfte schommelde de voorbije jaren rond het duurzame niveau en daalde in 2021 tot onder het duurzame niveau van Fmsy.

Duurzaamheid monitoren

Het ILVO ontwikkelde in nauw overleg met de sector een wetenschappelijk onderbouwd meetinstrument voor duurzaamheid in de visserijsector: VALDUVIS. Valduvis staat voor ‘valorisatie van duurzaam gevangen vis’. Het meetinstrument kijkt niet enkel naar ecologische aspecten van duurzaamheid, zoals de staat van de visbestanden en de bodemimpact, maar houdt ook rekening met sociale en economische aspecten, zoals veiligheid aan boord en rentabiliteit (Zie ook rubriek ‘Kustbarometer’ van dit magazine).

Het VALDUVIS-project mondde uit in de ‘Visserij verduurzaamt’-erkenning. Deze erkenning verschijnt sinds juni 2018 officieel op de veilklok van de Vlaamse Visveiling. De ‘Visserij verduurzaamt’-erkenning geeft aan welke vaartuigen actief meewerken aan het verduurzamingstraject van de Belgische visserijvloot.

In zijn huidige vorm biedt VALDUVIS mogelijkheden als een leerinstrument voor vissers, en als monitoringstool voor beleid en onderzoek.

Momenteel laat ongeveer twee derde van de Belgische vaartuigen zich actief begeleiden onder Valduvis.

Naar een innovatieve precisievisserij

Wetenschappers werken ook aan technologische aspecten van het visserijbeheer, zoals de ontwikkeling van preciezere vismethoden. Op ILVO onderzoekt het team visserijtechniek o.a. het idee om visuele prikkels te gebruiken die de reactie van vis kunnen beïnvloeden. Het gebruik van verschillende soorten lichtbronnen in de netten kan bijvoorbeeld de vangstefficiëntie en selectiviteit van diverse visserijmethoden verbeteren. Een ander idee is om slimme trawlnetten te ontwerpen die camera's en kunstmatige intelligentie combineren om ze te openen en te sluiten, afhankelijk van de beoogde soort.

Daarnaast dringt ook vernieuwing in de data-collectie zich op. Het opvolgen van visbestanden in zee en de datacollectie en analyses die ermee gepaard gaan, zijn complexe en tijdrovende bezigheden. Het is een degelijk systeem dat al decennia bestaat en nog vele jaren gebruikt zal worden. Maar digitalisering biedt nieuwe mogelijkheden en de Belgische vissersvloot speelt hierin een voortrekkersrol. Samen met ILVO doen 5 Belgische vissersvaartuigen mee aan een nieuwe vorm van datacollectie waarbij elke 10 seconden data verzameld, verwerkt en getoond wordt.

Dit schept ook mogelijkheden voor datacollectie door wetenschappers, maar dan ‘op afstand’. Waarnemers hoeven niet meer per se fysiek aanwezig te zijn op een vaartuig, wat de hoeveelheid data gevoelig kan verhogen. De datacollectie is betrouwbaarder, sneller, efficiënter en representatiever. De data kunnen bovendien helpen voorspellen waar de vis zich bevindt en zo de visser adviseren. ILVO werkt aan vangstvoorspellingssoftware op basis van de visserijdata én van andere data die iets zeggen over aanwezigheid en migratie van vis. Het zou de visser toelaten efficiënter te vissen op vis met commerciële waarde. Maar ook voor de duurzame exploitatie van het mariene ecosysteem is dit een interessante piste. De software kan immers ook vertellen waar de kleine te mijden vis zit en waar eventueel beschermde of bedreigde soorten zich bevinden. Het systeem kan zelfs gekoppeld worden aan de beschikbare quota om de visser te adviseren hoe hij de quota optimaal kan inzetten.

Op die manier zal de digitalisering bijdragen aan een duurzamer beheer van onze visbestanden, aan een meer rendabele visserij en aan een betere bescherming van kleine en bedreigde vissoorten.

300 Jaar Oostendse Compagnie: de Oostendse Azië-expedities als verhaal van handel, immigratie, onderhandeling en conflict

De Nederlandse VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie °1600) en de Britse EIC (East-India Company °1602) zijn alom gekend. Ze voeren naar Azië om exotische goederen op de Europese markt te brengen. Maar ook onze streken kenden een dergelijke handelscompagnie: de GIC (Generale Keizerlijke Indische Compagnie). Beter bekend als de ‘Oostendse Compagnie’, naar haar thuishaven in de toenmalige Oostenrijkse Nederlanden. Driehonderd jaar geleden zag ze het levenslicht. Het zou een verhaal worden van internationale verbondenheid van Oostende en haar 18de -eeuwse haven met de wereld. Hoe en waarom is deze compagnie ontstaan? Hoe ervaarde de Oostendse zeeman of handelaar deze nieuwe speler? Maar vooral ook hoe ontstonden de overzeese interacties en aan welke wereld gaven deze vorm? Het antwoord vormt een menselijke geschiedenis op en over zee.

Migratie en internationale handel als aanleiding

Het ontstaan van de GIC, en haar handel

Het aandeel van gewone zeelieden

Voor handelaars en investeerders is de zaak duidelijk: men probeerde het kapitaal uit te breiden door systematisch te investeren. Maar waarom kozen kapiteins en matrozen ervoor om riskante zeereizen te ondernemen naar vaak weinig bekende gebieden, met risico’s van ziekte, overvallen door piraten, en andere gevaren? Ook hier draaide het om persoonlijke verrijking, en soms wat zucht naar avontuur.

Via de scheepskist mochten officieren en handelaars naast de compagniegoederen een percentage aan persoonlijke handelsgoederen of pacotille meevoeren. Dat leverde hen winsten van maar liefst 150%. Op kleinere schaal was dit ook het geval voor de matrozen of zeelieden, bovenop het feit dat ze een beter loon kregen dan bij de VOC. Zo blijkt dat matrozen in 1726 tijdens de terugreis van Kanton en nog voor ze in Oostende aankwamen, reeds hun kleine hoeveelheden porselein, zijde of lakwerk meubeltjes verkochten, en daar tienvoudig winst op maakten. Deze ‘kleinere’ transacties bleven meestal ongezien binnen de officiële GIC-boekhouding. Toch waren deze smokkelnetwerken op alle niveaus van belang, zoals we zien in de persoonlijke brieven van en naar zeelieden.

Zo schreef Joanne de Laer in September 1726 naar haar zoon Joannes Garmyn te Bengalen om een doos tabak “voor mijn Rekenigh te vercoepen”, en adviseerde hem dat de drager “goeden dienst kon doen in het overbringen eenigh goet”. Garmyn’s vader benadrukte dat hij voor een volgende uittocht te Oostende reeds een andere matroos contacteerde wiens kist hij ook kon gebruiken: “ick allier geinformeert en hebben een Kist gevonden soo ue et den matroose kan verabordeeren zijn naeme is Anton Lams”. Men voerde ook bijzonder accurate bestellingen uit, zoals ‘neusdoecken’ in een bepaalde kleur. Het opzetten van netwerken voor onderlinge steun en smokkel, met gebruik van elkaars scheepskist, vormde voor de zeelieden een courante praktijk. Joanne schreef verder ook dat men “vriendschap diende te houde”, want “een vrient in vremt landt is altidt goet”. Naast dit advies schreef Joannes’ zus hem ook “dat ue daer een goedt hebt dajeniet en welt dat vader en moeder dat weidt, welt et mij hoover senden al of het voor mij waer, en sal seggen dat het van mij es”, om zo “eengge profit te doen, butten hunne wite”. Ook hier was het doel dus “profite macken”, voor zichzelf en voor hun naasten. Zeelieden eisten meermaals hogere pacotilles of hoger loon, en wensten dat het kapitaal niet allemaal naar rijke ondernemers en kapiteins ging.

Zoals scheepsaalmoezenier Michael de Febure in 1721 opmerkte zag men nu de wereld zoals hij écht was. Een wereld waarover men voorheen slechts had gehoord of in boeken had gelezen. Al gaven die geruchten en boeken vaak een vertekend en stereotiep beeld omtrent ‘moren’, ‘onveranderlijke hindoes’, of ‘leugenachtige Chinezen’. Deze denkbeelden verhinderden om de diversiteit te zien van mensen waarmee men handelde, omging of zelfs op diende te vertrouwen. Want waar kwam men terecht?

Factorijen: handelsposten of koloniën?

Een interculturele samenwerkings- of conflictgeschiedenis?

Valt er nog wat te leren?

Vanaf 1902 gingen historici de geschiedenis van de GIC beschouwen als een koloniale geschiedenis, waarin men factoren zocht die overeenstemden met hoe men toen kolonies zag. Maar eerder dan de politieke of militaire dominantie van een kolonisator zien we hier een verhaal van samenwerking en het zich schikken naar de communicatie en hofrituelen van vroegmodern Indië, of naar de veiligheidsprocedures en beperkingen van maritiem China. In deze bijdrage herbekeken we daarom deze geschiedenis aan de hand van het uitgebreide GIC-archief, dat in het Antwerpse Stadsarchief (Felixarchief) berust. Daarnaast vindt men ook bronnen in het Rijksarchief te Brussel en in de Gentse Universiteitsbibliotheek, onder meer uit de nalatenschap van Gentse reders en investeerders. De internationale connecties blijken ook uit correspondentie die zich in de British Library te Londen of in de Archives Nationales te Parijs bevindt. Hoewel de maritieme geschiedenis als onderzoeksdomein in België een minderheidspositie bekleedt, is er door het samenleggen en bevragen van vele manuscripten en het uitstekende werk van voorgangers al heel wat ontdekt over de Oostendse Compagnie. Toch is de horizon van het Oostendse maritieme verleden thuis en overzee nog lang niet bereikt.

Wim De Winter doctoreerde aan de Universiteit Gent over de interacties van de Oostendse Compagnie in Qing China en Mughal India. Naast verder onderzoek naar de bijdrage van de Franse transpacifische handel tot de Oostendse handelsperiode in de vroege 18de eeuw, binnen het ERC AdG project TRANSPACIFIC aan de KU Leuven (Grant Agreement No. 833143), bereidt hij een boek voor over de interculturele interacties van de GIC. Hij doceert momenteel ook als gastprofessor aan de Universiteit Gent. Op het congres rond 300 jaar Oostendse Compagnie in November 2023 zal hij een ‘keynote-‘lezing verzorgen rond de conflictgeschiedenis van de GIC.

 

Meer lezen:

- De Winter W. (2020). De Zuid-Nederlandse Prize Papers. Onderzoek naar de geschiedenis op zee aan de hand van 18de -eeuwse boorddocumenten. Grote Rede 51: 12-16.

Schaalhorens in de vloedlijn?

Dat vroeg ik me af toen ik begin januari op het strand van Raversijde schaalhorens in de vloedlijn aantrof, sommigen nog met vlees in de schelp. Daar horen ze helemaal niet thuis. De schaalhoren, een zeeslak met een kegelvormig huisje, leeft stevig vasthecht op de stenen van onze strandhoofden. Je verwacht ze niet meteen aangespoeld. Schaalhorens komen niet zomaar los. Want eenmaal losgekomen van hun ondergrond zijn ze reddeloos verloren. Eerst dacht ik dat een of andere onverlaat de onfortuinlijke schaalhorens afgestoken had. Maar het fenomeen deed zich langs heel de kust voor. Wat was er aan de hand?

Aangepast aan extreme omstandigheden

De koeien van de zee, mét een bijzondere tong

Een fatale koudeprik?

Tegenwoordig is de schaalhoren een algemene verschijning op onze strandhoofden. Ooit was dat anders. Eigenlijk is de schaalhoren een zuidelijke soort en een typische bewoner van de getijdenzone van rotskusten zoals de Franse Kanaalkust. Heel vroeger was onze kust ongeschikt voor schaalhorens: alleen maar zand en niet warm genoeg. Nog tot enkele decennia geleden moest je echt naar ze op zoek gaan en was je al blij als je er eentje vond. Dat ze tegenwoordig helemaal niet zeldzaam meer zijn, heeft te maken met de verharding van onze kust en met de opwarming. Zo hebben we overal langs onze kust dijken, strandhoofden en havens gebouwd en nu zelfs midden op zee windmolens, allemaal prima geschikt voor schaalhorens om zich te vestigen.

Half december kregen we nog eens een zeldzame koudeprik. Hoewel al bij al bescheiden – in een ver verleden waren onze winters veel strenger – toch voldoende om sommige individuen fataal te worden. Gelukkig bleven er genoeg schaalhorens over, daarvoor was de vrieskouperiode niet lang en hevig genoeg. Mochten we ooit nog eens een winter zoals in 1963 krijgen, ja dan ziet het er veel slechter uit. En kan de kolonisatie vanuit het zuiden opnieuw beginnen.

Wil je zelf een schaalhoren waarnemen? Kijk dan goed, want ze zijn soms moeilijk waar te nemen, overgroeid als ze zijn met algen en zeepokken. Een tip. De zone rond de stek waar ze overtijen is meestal kaalgevreten en dat valt op. Maar laat ze vooral zitten!

Waar komt onze geliefde kabeljauw vandaan?

Wie bij ons verse vis koopt – gemiddeld 10 keer per jaar – kiest een op de vijf keer voor kabeljauw. Ook als vis uit het diepvriesvak mag komen, is dit in 20% van de gevallen kabeljauw. Na zalm, is kabeljauw dan ook de meest gegeerde soort vis om thuis mee te kokkerellen. Samen goed voor een consumptie van 650 gram per persoon per jaar. We kopen onze vis over het algemeen in de supermarkt. De redactie van De Grote Rede vroeg zich af waar die supermarkten hun kabeljauw precies vandaan halen? En hoe duurzaam is dat aanbod?

Zeer geliefd, sterk bevist

Overbevist of niet?

Hoe best vangen? Met het bodemsleepnet of met de lijn?

Net in dit gebied is er veel gemengde visserij met bodemsleepnetten. Een techniek die de exploitatie van bodemvissen tot doel heeft, en kabeljauw moeilijk uit zijn netten kan weren. Zo vergaat het ook de Belgische vissers. Als die actief zijn op hun visgronden in de Noordzee, Engels Kanaal, Keltische en Ierse Zee vangen ze in hun boomkornetten al eens een niet te weren kabeljauw. Die kabeljauw maakt deel uit van de toegestane vangstrechten (quota) in deze zones met slechte kabeljauwbestanden. Hadden ze die quota niet, dan zou vissen tout court in deze gebieden voor hen onmogelijk zijn.

In het hoge Noorden gaat het er anders aan toe. Daar werken vissers vooral met lange lijnen waarop meerdere haken met aas zitten. Op een zeer selectieve manier vissen zij zo gericht op kabeljauw, zonder veel bijvangst. Anderen werken dan weer met kieuwnetten, die ook weinig bijvangst kennen. Deze vangstmethodes én de goede status van de bestanden, maakt dat kabeljauw afkomstig uit deze gebieden een stuk hoger scoort op de duurzaamheidsladder. Veel van deze noordelijke visserijen halen dan ook met gemak de certificering door de Marine Stewardship Council, en dragen het MSC-label.

Dit blauwe MSC-label vind je in onze supermarkten bijna op alle kabeljauwverpakkingen terug. Ze geven aan dat je deze kabeljauw met een gerust hart op het menu kan kiezen. In de detailhandel en op de markt moet je vragen naar meer informatie over de oorsprong, de gebruikte vangsttechniek en eventueel een duurzaamheidslabel. Met een beetje moeite en een goede visgids erbij kan je ook dan voor duurzaam kiezen. 

* België importeerde in 2021 in totaal 15.400 ton kabeljauwachtigen, vaak een mix van Atlantische kabeljauw Gadus morhua, Groenlandse kabeljauw Gadus ogac, Pacifische kabeljauw Gadus macrocephalus en Arctische kabeljauw Boreogadus saida. Let dus goed op de kleine lettertjes van de Latijnse soortnaam.

 

Lees meer:

Hoe diep is de Noordzee?

Wie over de Noordzee tuurt denkt een ontzaglijk diep en vervaarlijk water voor zich te hebben. Toch is, wat die diepte betreft, niets minder waar. En al zeker niet als je die vergelijkt met andere zeeën en oceaanbekkens. Gemiddeld is de Noordzee minder diep dan het hoogste flatgebouw aan de Belgische kust hoog is! Tijd dus om alles even in perspectief te plaatsen…

Eerst de Noordzee

Een beetje oneerbiedig zou je de Noordzee – met een gemiddelde diepte van slechts 94 meter – een plas kunnen noemen, of niet meer dan een ondergelopen stuk vasteland. Dat laatste strookt ook met de werkelijkheid. Want de Noordzee zoals we die nu kennen, is nauwelijks 8000 jaar oud en stond daarvoor meer droog dan nat. Het zit zo. De voorbije pakweg 2,6 miljoen jaar (het Kwartair) waren de Zuidpool en Groenland permanent met ijs bedekt, hét kenmerk van de Pleistocene ijstijd. Binnen die periode kwamen afwisselend koudere (glacialen) en warmere (interglacialen) tijdsvensters voor. Tijdens glacialen, de laatste zo’n 20.000 jaar geleden, zat zoveel water vervat in de ijskappen dat de zeespiegel tot wel 120 meter lager stond dan vandaag. Ondiepe zeeën als de Noordzee stonden droog, en mensen en dieren leefden er in een koud steppelandschap. Tijdens interglacialen gebeurde net het omgekeerde en vulden deze randzeeën zich terug met water.

Hoe zuidelijker, hoe ondieper

Verder van huis: diep, dieper, diepst

De gemiddelde diepte van de wereldzeeën bedraagt 3682 meter en het allerdiepste punt situeert zich in de Marianentrog. Deze sikkelvormige diepzeetrog bevindt zich in de driehoek tussen Japan, de Filipijnen en Papoea Nieuw-Guinea. Ze is 2550 km lang en zo’n 70 km breed, en haalt haar maximumdiepte van 10.984 m in het zogenaamde Challenger Deep. Het is er ijskoud, pikdonker en de druk is er duizend keer hoger dan de luchtdruk. Ongetwijfeld het meest buitenaardse deel van onze planeet!

Heel lang geleden diende men zich te beroepen op een touw of kabel, verzwaard en neergelaten vanaf een schip, om enigszins bruikbare dieptepuntmetingen te doen. Tegenwoordig is er een veelheid aan hoogtechnologische meetapparatuur, bediend vanop schepen, boeien of satellieten, die deze klus op een nooit eerder geziene schaal klaren. Dankzij deze technologie weten we nu dat onze Noordzee best wat bescheidenheid aan de dag legt, toch waar het diepte betreft.

 

Duurzaamheidsdoelstellingen onze kust SDG12: verantwoorde productie en consumptie

De Verenigde Naties stelden in 2015 een nieuwe, mondiale duurzame ontwikkelingsagenda op voor 2030, met daaraan duurzame ontwikkelingsdoelstellingen gekoppeld. Die zeventien Sustainable Development Goals (SDG’s) schetsen ambitieuze doelen. In deze rubriek bespreken we die doelstellingen en subdoelstellingen voor onze kust. Hoe ver staan we tegenover deze doelen, we zoeken het graag samen uit.

SDG 12 - Verzeker duurzame consumptie- en productiepatronen

Hoe te meten?

Wat is de situatie vandaag aan onze kust?

Sinds de lancering van de Valduvis-tool (2012) en het bijhorende onderzoek, heeft de sector niet stilgezeten. Zo kunnen de resultaten van de reders die gebruik maken van de VALDUVIS-methodologie dienen als leer-, monitorings- en vermarktingsinstrument. Deze laatste kreeg in 2018 een boost dankzij de lancering van het initiatief ‘VISSERIJ VERDUURZAAMT’. Hierbij krijgen de aangesloten Belgische rederijen officieel erkenning voor hun inzet rond verduurzaming. Anno 2023 maakt een groot deel van de Belgische visserijvloot gebruik van deze tool (52 van de in totaliteit 57 actieve vissersvaartuigen). Sinds de erkenning volgden tal van initiatieven onder het label ‘Visserij Verduurzaamt’. Het wordt o.a. gebruikt als communicatiemiddel naar afnemers via een erkenning op de veilklok in de vismijn (MaviTrans) of als voorwaarde gekoppeld bij het aankoopbeleid. Zo besliste de provincie West-Vlaanderen voor haar personeelsrestaurant uitsluitend vis aan te kopen afkomstig van een vaartuig met de ‘Visserij Verduurzaamt’-erkenning. Ook grote spelers zoals supermarktketen Carrefour sprongen recent (eind 2022) mee op de kar en zetten in op het certificaat als Belgisch alternatief voor de labels MSC en ASC in hun aanbod.

Eind 2022 was er de lancering van het lastenboek: Visserij Verduurzaamt Market 2.0 (VV-market). Hierin krijgt de volledige toeleveringsketen (o.a. groothandels, verwerkers, verkooppunten, etc.) aandacht. Ook hier dienen organisaties die zich kandidaat stellen om het certificaat in ontvangst te nemen, te voldoen aan duurzame voorwaarden. Op heden hebben al 13 organisaties het certificaat behaald. Toekomstgericht en ter verdere ondersteuning, is er sinds kort hulp vanuit het Ondersteuningsfonds voor Visserij in Transitie (OVIS vzw). Geïnteresseerde kmo’s actief binnen de visverkoop of horeca kunnen via OVIS rekenen op een gedeeltelijke tegemoetkoming (60%) van de auditkosten om zo de erkenning extra in de kijker van het grote publiek te plaatsen.

 

De voorlaatste vuurtorenwachter van Oostende

Waarschijnlijk kennen maar weinig Oostendenaars deze goede kerel, die een hart van goud en veel gezond verstand verbergt onder een ruwe buitenkant. Een bescheiden man, die stilletjes zijn zware werk doet”, mijmerde een journalist in 1925 in de krant ‘Le Carillon’. De harde werker in kwestie? Dat was Jean-Bernard Troispont, chef-vuurtorenwachter in de koningin der badsteden. Zowat drie decennia lang bekleedde hij “de hoogste functie van Oostende”, zoals hij zelf weleens lachend zei. Bijna honderd jaar later lijkt het hoog tijd voor een verdere kennismaking.

De 4 vuurtorens van Oostende

Leven en werken op grote hoogte

Met dank aan achterkleinzoon Philippe Troispont.

Er ook schoon genoeg van? - Microplastics in cosmetica

Duizenden tonnen onzichtbaar kleine plastic deeltjes vervuilen onze rivieren, zeeën en oceaan. Op vraag van de Europese Commissie onderzocht het ECHA (European Chemicals Agency) doelbewust toegevoegde microplastics in producten op de markt.

Van lippenstift tot bord

Plastic? Echt plastic?

De meest voorkomende microplastics in cosmetica zijn polyethyleen en samengestelde polymeren. Polyethyleen kennen we als een van de meest geproduceerde kunststoffen ter wereld. Jammer genoeg te vinden in veel cosmetische producten zoals eyeliners, mascara, oogschaduw, wenkbrauwpotloden, lippenstiften, gezichtspoeders en foundations, maar ook in huidreinigers en huidverzorgingsproducten. Daar houdt het de ingrediënten (bv. de olie en vloeibare bestanddelen) bij elkaar of zorgt het voor een dunne laag op de huid, het haar of de nagels. Als samengestelde polymeer bieden ze heel wat eigenschappen: ze maken het product bijvoorbeeld waterproof of antistatisch, ze fixeren het, etc.

Doe het zelf (beter)!

Smeer je liever geen plastic op je lijf? Verspreid je liever geen microplastics? Gelijk heb je! Voor aankoop kan je met de app ‘Beat the microbead’ controleren of het product microplastics bevat of niet. Maak je liever zelf plasticvrije milieuvriendelijke schoonheidsproducten? Dat kan heel eenvoudig. Hier alvast twee makkelijke starters. Veel plezier!

Scrub Haarmasker
Benodigdheden
  •  
  • Olijfolie
  • Lavendelolie of een ander geurtje

 

  • 2 grote lepels kokosolie
  • 1 lepel abrikozenpitolie
  • enkele druppels amber
  • 1 kleine lepel arganolie

 

Aan de slag
  • Meng 2 kopjes zeezout met een half kopje olijfolie in een grote kom.
  • Voeg 15 druppels (lavendel)olie toe en meng opnieuw.
  • Bewaar jouw milieuvriendelijke scrub in een afsluitbaar potje. Genieten maar!

 

  • Meet de ingrediënten af en voeg ze samen in een kookpot
  • Laat ze smelten en roer goed
  • Giet dit over in een afsluitbaar potje en geniet van je persoonlijke wellnessmoment!

 

Briljante onderzoeksideeën

Het uitreiken van beurzen aan jonge mariene onderzoekers is een belangrijk onderdeel van De Zee als Goed Doel, de VLIZ-filantropiewerking. De middelen hebben ze te danken aan jullie donaties, de ledenbijdrages en aan sponsoring. Via de Brilliant Marine Research Idea beurzen motiveren we doctorandi en junior postdoctorale onderzoekers om buitengewone ideeeën uit te werken. Elke BMRI-beurs bedraagt maximaal 5.000 EUR. Over wat de zes laureaten 2022 hiermee aanvingen, geven we graag wat meer duiding.

Wens je deze beurzen te steunen of heb je interesse in een VLIZ-lidmaatschap? Dat kan!

Jouw bijdrage is welkom op de filantropierekening IBAN BE70 0017 1687 3425 (BIC GEBABEBB) van het Vlaams Instituut voor de Zee vzw. Meer informatie over giften en het VLIZ-lidmaatschap lees je op www.vliz.be/nl/uw-bijdrage.

Zeewoorden

Wij zochten de betekenis van enkele intrigerende zeewoorden voor u op.

Nes, nesse, nisse

Nogal wat plaatsen in het uitgestrekte gebied van Denemarken tot Noord-Fankrijk heten nes, nesse of nisse of dragen een naam met een van die varianten als tweede deel. Die naamgeving houdt verband met de waterrijke omgeving waarin de geschiedenis zich in deze streken heeft ontwikkeld. Vooral Zeeland kent een uitgebreide lijst aan dergelijke toponiemen, met Valkenisse als misschien wel meest tot de verbeelding sprekende locatie. Dit verdronken dorp toont ook vandaag nog sporen van de strijd tegen het water.

Een veelheid aan toponiemen, met Valkenisse als uitschieter

Een snelle zoektocht in de databank ‘Marine Regions’ (www.marineregions.org/) leert ons dat Nederland heel wat nes-toponiemen kent. Denk maar aan Hontenisse, Bruinisse, Valkenisse, Ossenisse, Renesse, Stavenisse, Spijkenisse. Ook het afzonderlijke Nes komt in Nederland frequent voor als naam voor dorpen, buurtschappen, polders of straten.  Maar ook in Noord-Frankrijk treffen we namen aan als Blankenesse (Cap Blanc-Nez), Zwartenesse (Cap Griz-Nez) en Langenesse (Longuenesse), alle in het departement Pas-de-Calais, waar in de middeleeuwen nog Vlaams werd gesproken.

De meeste plaatsnamen op –nes(se) vind je echter in Zeeland, een provincie met veel moeite gewonnen op het waterrijke gebied van de delta van de grote rivieren Rijn, Maas en Schelde. Heel vaak tijdens die lange geschiedenis liep het ook fout en dienden nederzettingen te worden verlaten na stormvloed en rampspoed. Van deze verdronken dorpen is Valkenisse mogelijk het bekendst, en zeker archeologisch gezien het meest onderzocht. Gesticht in 1233 door een Vlaamse adellijke familie, ontwikkelde het zich tot een ringdorp met kasteel, gelegen op een landtong in de toenmalige Honte, de voorloper van de Westerschelde. Uiteindelijk zou de stormvloed van 1682 er teveel aan zijn en verdween het dorp in de golven. De kerktoren bleef nog tot 1750 een baken voor de scheepvaart, tot hij finaal instortte. Het dorp geraakte volledig bedolven onder het slib. Pas na de Deltawerken, als gevolg van veranderde stromingen en getij-werking, gaf het opnieuw een deel van zijn geheimen prijs. De aangetroffen resten van huizen, een vliedberg, het kasteel en de fundering van de kerk zorgden ervoor dat Nederland Zeelands bekendste verdronken dorp in 2001 tot historisch monument verklaarde. Twee strekdammen moeten er intussen over waken dat de site voldoende beschermd is.

Vooruitstekende landtong: de etymologische verklaring

Zeewoorden

Wij zochten de betekenis van enkele intrigerende zeewoorden voor u op.

Schol of pladijs

De grote platvis met de wetenschappelijke naam Pleuronectes platessa heeft in ons taalgebied twee namen die als Standaardnederlands worden erkend: schol in Nederland en pladijs in België. In de traditionele streektalen van westelijk Vlaanderen spreekt men echter niet van pladijzen, maar van platen. We gingen op verkenning naar de historisch-etymologische achtergrond van de verschillende benamingen. Maar eerst enkele feitelijke wetenswaardigheden over de naamdrager.

De vis met oranje stippen

Spectaculair herstel van de populatie

Het aantal volwassen schollen in de Noordzee is de afgelopen twintig jaar fors toegenomen. Dat het zo goed gaat met de schol komt waarschijnlijk vooral door de verminderde visserijdruk na een sanering van de kottervloot. De scholstand lijkt zich daarmee te herstellen van de achteruitgang die zich tussen 1987 en 1999 heeft voorgedaan. In de Noordzee en het Skagerrak, waar zich het belangrijkste bestand van schol bevindt, is de voortplantingscapaciteit intussen geconsolideerd en is de visserij duurzaam.

Schol is een belangrijke soort voor de Belgische vloot. In 2021 was deze vis goed voor 20% van het totale volume aangevoerde vis door België. De vis wordt vers, in zijn geheel of in al dan niet diepgevroren filets op de markt gebracht. Deze smakelijke vis is overigens vooral populair bij Belgen, Nederlanders en Britten. In België is het, met ongeveer 387 ton per jaar (2021), een van de vijf meest geconsumeerde vissen. Wanneer ze zich voortplant tussen januari en april is schol uit de Noordzee erg mager en smaakloos. Vanaf mei-juni zitten de dieren weer goed in het vlees. Het lekkerst zijn ze van juni tot oktober.

Variatie in de naamgeving

Het Standaardnederlandse woord schol wordt haast uitsluitend in Nederland gebruikt, Belgische AN-sprekers hebben het in de regel over pladijs, dat dan weer zo goed als ongebruikelijk is benoorden de rijksgrens. Volgens het WNT wordt het woord behalve in Vlaanderen ook in de zuidelijke Nederlandse provincies Zeeland en Brabant gebruikt (WNT i.v. pladijs), maar de betreffende aflevering van het woordenboek dateert al uit het eerste kwart van de 20ste eeuw. Vandaag is schol ook daar algemeen gangbaar.

Beide woorden hebben burgerrecht in de standaardtaal, maar pladijs wordt in De Grote Van Dale als ‘Belgisch Nederlands’ geëtiketteerd, terwijl bij schol geen dergelijk label staat. Het woord schol is wél inheems in het West-Vlaamse kustdialect, maar dan als benaming voor een verwante vis, de schar. De uitspraak luidt er schulle, veelal in de verkleinvorm schulletje. Schulle komt voor vanaf de Frans-Vlaamse kust tot even ten oosten van Oostende. Verder oostwaarts, vanaf Wenduine tot en met de Zeeuws-Vlaamse kust, spreekt men van schar(re) (WVD Zeevisser, p. 577-78). Opmerkelijk is voorts dat pladijs niet voorkomt in de Vlaamse visserstaal. Daar worden schollen platen genoemd, een benaming die ook algemeen verbreid is in het binnenland van westelijk Vlaanderen bij sprekers van het traditionele dialect. De Zeeuwse vissers zeggen naast schol ook plaatje (WZD i.v. plaetje) en in het Noord-Brabants was platen eveneens ooit bekend, getuige een aantekening van Hoefft in zijn Bredaas woordenboek uit 1836  (i.v. platen): “platen wordt hier ook niet zelden, even als in Zeeland, van de schollen gebruikt, doch voornamelijk van die der kleinere en middelsoort.” Zowel schol voor ‘schar’ als plaat voor ‘pladijs’ staat in De Grote Van Dale als ‘gewestelijk’ taalgebruik.

Etymologie

Alle drie de genoemde benamingen voor de schol, Standaardnederlands schol en pladijs, alsook gewestelijk plaat, berusten op hetzelfde benoemingsmotief, nl. de platte vorm van de vissoort. Bij plaat is dat motief meteen herkenbaar. Vanouds verstaat men immers onder plaat wat het WNT i.v. plaat omschrijft als “een vlak en plat hard voorwerp of stuk van een bepaalde stof, van geringe dikte in verhouding tot de grootte; meestal van vierkanten of langwerpig vierkanten vorm, maar soms ook van andere gedaante.” Vanuit die algemene basisbetekenis concretiseerde het woord zich tot benaming van allerhande plaatvormige verschijnselen en voorwerpen, zoals een plank van hout of enig ander hard materiaal, een schutsel, een kachelplaat, een grammofoonplaat, een zandbank, en dus ook een vissoort. Het woord is een vroege, al in 1280 geattesteerde ontlening aan Oudfrans plate, gesubstantiveerd uit het Oudfranse adjectief plat, dat eveneens in het Nederlands werd ontleend. Aanvankelijk zou het Oudfranse plate een ijzeren plaat hebben aangeduid, en vervolgens zijn overgegaan op allerhande plaatvormige zaken. Als visbenaming verschijnt Nederlands plaat voor het eerst aan het einde van de 16e eeuw, in het woordenboek van Kiliaan (Debrabandere 2002 i.v. plate 1).

Schol duikt voor het eerst op in het Glossarium Bernense, d.i. een Latijns-Limburgse woordenlijst uit 1240. Sculle staat er naast plaidise vermeld als Diets equivalent van Latijn pecten. Die Latijnse naam slaat eigenlijk op de familie van de mantelschelpen (Pectinidae), waarvan de bekendste de Sint-Jacobsschelp (Pecten jacobaeus) en de grote mantelschelp (P. maximus) zijn. In het middeleeuws Latijn duidde pecten klaarblijkelijk de bewuste platvis aan. Dezelfde vertaling staat in Jacob van Maerlants natuurencyclopedie Der naturen bloeme voor pladijs. Ook enkele jongere Middelnederlandse glossaria definiëren schol en/of pladijs met het Latijnse pecten (MNW i.v. scholle 1).

Schol is van Germaanse afstamming. De grondvorm wordt gereconstrueerd als *skullōn-, *skulla-, wat terug zou gaan op een Indo-Europese werkwoordwortel *skel(H)-, met de betekenis ‘(af)klieven, (af)snijden’.  Oorspronkelijk betekent schol dan ‘het afgekliefde, het afgesnedene’, meer in het bijzonder een plak- of schijfvormig deel dat van een groter geheel is afgezonderd. Tot dezelfde woordfamilie behoort schil, in het Middelnederlands ook scelle (zoals nog in het huidige Vlaams) ‘verwijderbare of verwijderde buitenste laag van iets’. Vanuit de grondgedachte ‘het afgesnedene’ ontwikkelde schol toepassingen op verschillende plakvormige zaken, zoals een graszode, een heideplag en een drijvend plat stuk ijs. Als benaming voor de schol vinden we het woord terug in andere Westgermaanse talen aan de Noordzeekusten: Middelnederduits scholle, schulle (vanwaar Middel- en Nieuwhoogduits Scholle) en Middelengels schulle. Fries skol lijkt jong te zijn – oudste vindplaats 1846 – en is wellicht aan het Nederlands ontleend. De benaming schol zinspeelt dus net zoals plaat op de vorm van de platvis.

Pladijs is minstens even oud, zo niet ouder dan schol. Het staat als enige van de drie hier behandelde benamingen al in het Oudnederlands woordenboek (ONW i.v. pladīs), met een citaat uit het Liber Traditionum Sancti Petri Blandiniensis, een oorkondenboek van de Gentse Sint-Pietersabdij, dat de periode van de 7e tot het einde van de 12e eeuw bestrijkt. In de bewuste passage uit 1163 verschijnt de visnaam onder gelatiniseerde vorm: “De piscibus, de cabillawis schelviscis, de pladisis, …” (Betreffende vissen, kabeljauwen, schelvissen, pladijzen…). In andere in het Latijn gestelde teksten van voor 1200 luidt het placitis (toltarief van Letterswerve in de Zwinstreek, 1159-1164), plathiz (oorkonde Graven van Vlaanderen, 1163), pladise en plais (oorkonde Ieper 1187). Een eeuw later (1287) maakt Jacob van Maerlant in Der naturen bloeme geen gewag van schol, maar pladijs blijkt hij wél te kennen: “Pecten dats die pladijs”. Ook het Glossarium Bernense, het eerder vermelde Latijns-Limburgse lexicon uit 1240, neemt het woord op. Hoewel de meeste Middelnederlandse attestaties van pladijs uit Vlaamse bronnen komen, was het woord in de Noord-Nederlandse dialecten niet geheel onbekend, getuige de vermelding ervan in twee stadsrekeningen van het Zuid-Hollandse Dordrecht uit 1286 (VMNW i.v. pladijs).

Volgens de etymologische woordenboeken (zie Etymologiebank) stamt pladijs uit Volkslatijn *platice, een vervorming van Laatlatijn platessa ‘platvis’, waarschijnlijk afgeleid van Grieks platús ‘plat, breed’. De Picardische opvolger pladis van het Latijnse woord zou aan de basis liggen van Oudfrans plaïs (waaruit Frans plie), Nederlands pladijs, Engels plaice en Middelhoogduits blat(t)îse (Kluge-Mitzka 1957 i.v. Platteise; zie ook Etymologiebank). Onder Picardisch verstaan we de Romaanse streektaal waaruit de huidige dialecten van Noord-Oost-Frankrijk en het grote westelijke deel van Wallonië zijn voortgekomen.

Het zal de lezer wellicht niet ontgaan zijn dat geen van de Nederlandse scholbenamingen die hierboven de revue passeerden, verwanten kent in de Scandinavische talen. Daar is de naamgeving van de platvis inderdaad op een ander markant kenmerk geïnspireerd, nl. de grote rode spikkels of ‘spatten’ (Engels spots, West-Vlaams spetters) op zijn vel: Noors rødspette, Deens rødspætte, Zweeds spätta.

Tot slot: schol als benaming voor de schar

Bronnen:

  • De Bo L. (1873). . Brugge: Gailliard. Heruitgave door Joseph Samyn: Gent: Siffer, 1890-1892. Herdrukken 1970, 1976, 1884: Handzame: Familia et Patria
  • Debrabandere F. (2002). West-Vlaams etymologisch woordenboek. Amsterdam, Veen.
  • Etymologiebank https://etymologiebank.nl/
  • Hoefft J.H. (1836). Proeve van Bredaasch Taal-Eigen. Breda, F.P. Sterk
  • Kluge F. & W. Mitzka (1957). Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache. Berlin, de Gruyter.
  • ONW = Oudnederlands woordenboek. Leiden: Instituut voor Nederlandse Lexicologie, 2009. http://gtb.inl.nl/?owner=ONW
  • Van Dierendonck R.M. (2012). Valkenisse. Geschiedenis, archeologie en topografie van een verdronken dorp op Zuid-Beveland. AWN – Portugaal, Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland. Middelburg.
  • VMNW = W.J.J. Pijnenburg e.a. (2001). Vroegmiddelnederlands woordenboek. Leiden, Gopher Publishers. http://gtb.inl.nl/?owner=VMNW
  • WNT = Woordenboek der Nederlandsche Taal. ’s Gravenhage/Leiden, 1864-1998. https://gtb.ivdnt.org/
  • WVD Zeevisser = Roxane Vandenberghe (2000). Woordenboek van de Vlaamse dialecten. Deel II. Niet agrarische vaktalen. Aflevering 7: De Zeevisser. Gent, Tongeren
  • WZD = Ghijsen H. (1964). Woordenboek der Zeeuwse Dialecten. Den Haag, Van Goor Zonen.

In de branding

indebranding_fig.1_kustkiekje_small.jpg

Kustkiekjes (Grote Rede 56)

Toegegeven, op het eerste gezicht lijkt dit twintig centimeter lang voorwerp op een stuk hout. Dat dacht de vinder aanvankelijk ook, tot hij beroep deed op de kennis van paleontologen. En wat bleek, dit kleinood is een gefossiliseerd fragment van de ivoren slagtand van een mammoet. Het stuk dateert uit een IJstijd, toen deze dieren nog talrijk rondzwierven in het toen droge Noordzeegebied. Je herkent het aan de duidelijke gelaagdheid, het oppervlakkig schilferen, en het vrij grote gewicht (een vergelijkbaar stuk hout zou minder wegen). Let dus maar beter goed op bij een volgend strandbezoek. Je weet maar nooit dat jij de volgende vinder bent van een stuk mammoettand!

Jan Seys
gull-screeching-2020_18.png

Europese Kampioenschap ‘Meeuwen schreeuwen’, een ode aan de meeuw

Op zondag 23 april 2023 was het café ‘De Verloren Geirnoar’ (Adinkerke-De Panne) té klein voor de wel erg talrijke opkomst. Niet minder dan 42 deelnemers en een veelvoud aan supporters en pers wilden maar wat graag actief getuige zijn van de derde editie van het Europees kampioenschap ‘Meeuwen schreeuwen’. Opdracht voor de deelnemers? Zo goed mogelijk – in gedrag, vermomming én vooral geluid – een meeuw nabootsen. Deelnemers kwamen uit eigen land, Nederland en Frankrijk. De jury kende de Europese titel toe aan Jarmo Slutter uit Eindhoven (NL), gevolgd door Maren Van Cauwenberghe uit Wichelen (B) en Rob Tooren uit Amsterdam (NL). Belofte van het jaar was de 6-jarige Laura Boon uit Kontich. Beste ‘kolonie’ het Team Anzegem. De media waren massaal van de partij, met reportages tot in het verre Japan!

Jan Seys
indebranding_fig.3_small.jpg

Grote Schelpenteldag 2023 klopt af op meer dan 80.000 getelde schelpen

Tweeduizend vrijwilligers telden niet minder dan 82.444 schelpen van in totaal 66 soorten tijdens de zesde editie van de Grote Schelpenteldag. Deze actie, dit jaar op zaterdag 23 maart, ging voor het eerst niet alleen door in België, maar ook in Nederland en op één strand in N-Frankrijk. Met schelpen verzameld over meer dan 400 kilometer strand, is de Grote Schelpenteldag intussen uitgegroeid tot een van de grootste burgerwetenschapsinitiatieven aan de Europese kusten. Dit jaarlijkse ‘LifeWatch’ initiatief startte in België in 2018, onder impuls van het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) en in nauwe samenwerking met EOS Wetenschap, de Provincie West-Vlaanderen, Natuurpunt, de Strandwerkgroep, Kusterfgoed en de tien kustgemeenten.

Halfgeknotte strandschelp en kokkel haalden zowel in België, Nederland als Frankrijk de top-5. Maar er waren ook interessante regionale verschillen. België zag zijn ‘traditioneel’ trio opnieuw hoogst scoren, met halfgeknotte strandschelp (23%), nonnetje (23%) en kokkel (21%). Ook in Nederland was de halfgeknotte strandschelp de talrijkste schelp (32%), maar hier gevolgd door kokkel (18%) en ovale strandschelp (17%). Het nonnetje haalde enkel in Zeeland de top-5. Het telstation Zuydcoote in Frankrijk zag dan weer een top-3 gevormd door kokkel (24%), gewone tapijtschelp (21%) en mossel (17%). Daar strandde halfgeknotte strandschelp pas op plaats vijf. En de Amerikaanse zwaardschede eindigde in elk van de landen op een vierde plaats.

Opvallende verschillen waren er ook bij individuele soorten. Zo telde Nederland in totaal slechts 1188 mosselen, terwijl Frankrijk op nauwelijks één station 1200 exemplaren verzamelde (en België: 3398 ex. op alle tien stations). Strandgaper werd dan weer enkel in Nederland aangetroffen, en dit in behoorlijke aantallen (totaal: 436 ex.).  

In de drie landen samen, troffen de tellers 6 exotische soorten schelpen of 9%. Uitgedrukt in het aantal exemplaren, blijkt het voorkomen van exoten verhoudingsgewijs toe te nemen richting Kanaal. De talrijkheid daar van Amerikaanse zwaardschede, aangevuld met Amerikaanse strandschelp en Filipijnse tapijtschelp maakt het verschil (F: 14,8%; B: 13,2%; NL: 7,7%). Andere belangrijke exoten zijn Amerikaanse boormossel, Japanse oester en muiltje. 

Ten slotte ging dit jaar ook aandacht naar het voorkomen van ronde gaatjes in schelpen. Ze getuigen van de stille dood die schelpen gestorven zijn door de actie van roofslakken, zoals tepelhorens en purperslakken. Die boren met hun rasptong door de kalken schelpen heen, om vervolgens het weke vlees met hun slurf op te zuigen. De slakken zelf waren alvast relatief zeldzaam (purperslak: 14 ex.; grote tepelhoren: 106 ex.; glanzende tepelhoren: 147 ex.). En ook met het moordgedrag viel het best mee. Op basis van bijna driehonderd gecheckte stalen van de Belgische kust, bleek minder dan 1% van alle schelpen boorgaatjes te vertonen. De helft daarvan kwam voor bij de halfgeknotte strandschelp; andere belangrijke prooien waren zaagje, ovale strandschelp, stevige strandschelp en nonnetje. Overigens waren veel van de getroffen schelpen niet van recente datum.

Jan Seys

Colofon

‘De Grote Rede’ is een gratis informatieblad uitgegeven door het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ; www.vliz.be). Dit boeiende tijdschrift wordt samengesteld met de hulp van een zelf schrijvende redactie van maritieme professionals die zetelen ten persoonlijke titel. Noch de redactie, noch het VLIZ zijn verantwoordelijk voor standpunten vertolkt door derden. Overname van artikelen is toegelaten mits bronvermelding.

Interesse?
Gratis abonneren kan via www.vliz.be/de-grote-rede of telefonisch.

Verantwoordelijke uitgever

Jan Mees (VLIZ), Jacobsenstraat 1, B-8400 Oostende, België

Coördinatie en eindredactie

Jan Seys, Nancy Fockedey en Bart De Smet (VLIZ), 059/33.60.00, jan.seys@vliz.be

Redactieleden

Jens Boyen, An Cliquet, Mathieu de Meyer, Binke D’Haese, Fien De Raedemaecker, Bart De Smet, Ine Demerre, Nancy Fockedey, Jan Haelters, Francis Kerckhof, Hannelore Maelfait, Jan Mees, Tina Mertens, Tine Missiaen, Theo Notteboom, Hans Pirlet, Ruth Pirlet, Sam Provoost, Marc Ryckaert, Hendrik Schoukens, Jan Seys, Sofie Vandendriessche, Dieter Vanneste, Klaas Willaert

Zeewoordenteam

Roland Desnerck, Magda Devos, Nancy Fockedey, Jan Seys, Johan Termote, Dries Tys, Carlos Van Cauwenberghe, Fons Verheyde

Met medewerking van

Bram Conings, Maxime Depoorter, Olivier Dochy, Hans Polet, Els Torreele en Wim De Winter

Vormgeving

Bredero Graphics, Melle

Foto’s en grafieken

Annelies Tavernier, Bram Conings, Collectie University of Toronto, Ethic Ocean, FAO, Francis Kerckhof, GEBCO Compilation Group, GeoFish, ILVO, Jan Seys, Jan Vanhoutte, Maritime Boundaries Geodatabase, Michael W. Serruys, NUTS, Olivier Dochy, Philippe Troispont, Shutterstock, Stadsarchief Antwerpen, Vilda (Rollin Verlinde & Yves Adams), VLIZ, Westtoer (David Samyn), Wikimedia Commons, Wouter Deleersnyder, www.waarnemingen.be

Drukkerij

Lowyck drukkerij
Gedrukt op maco halfmat 115 g (FSC Mix credit)
in een oplage van 9.000 ex

Algemene informatie

VLIZ vzw
Jacobsenstraat 1, B-8400 Oostende
Tel.: 059 33 60 00
e-mail: info@vliz.be
www.vliz.be
ISSN 1376-926X