Trekvissen verdienen een duwtje

Atlantische zalm in de Belgische Ardennen
© VILDA/Rollin Verlinde

Een Atlantische zalm (Salmo salar) in een stroom in de Belgische Ardennen.

De festiviteiten voor World Fish Migration Day 2020 vielen in het water door corona. Spijtig, want dit tweejaarlijkse festival vraagt aandacht voor de meest kwetsbaren onder de vissen: de trekvissen. Iconische, migrerende vissoorten – zoals zalm of steur – zwemmen al bijna een eeuw niet meer in onze Vlaamse rivieren en raakten daarmee ook vergeten. Wie beseft er nog dat wilde Atlantische zalm ooit een lokaal product was, gevangen in de Schelde, IJzer of Maas? Paling zit er nog wel, maar de soort is ondertussen kritisch bedreigd in zijn voortbestaan. En wat geldt voor paling, zalm en steur, gaat op voor al onze lokale trekvissoorten. Hun ingewikkelde levenscyclus matcht niet met de mens, en met onze impact op milieu en natuur. Waterbeheerders proberen ze nog een kans te geven, maar kunnen ze het tij nog keren?

NANCY FOCKEDEY

Dia, ana, kata - wat?

In het vissenrijk zijn er enkele soorten die het zich best wel moeilijk maken. Ze brengen hun leven grotendeels in zee door, en vreten zich daar vol en vet met het beste wat de open zoute wateren te bieden hebben. In de voortplantingstijd trekken ze de rivieren op om er voor nakomelingen te zorgen. Op deze beschutte zoete of brakke locaties, soms honderden kilometers landinwaarts, groeien de jonge vissen op om pas maanden of jaren later weer af te zakken naar zee. Deze levensstijl noemen biologen anadroom. Zalm is een typisch voorbeeld. Andere soorten, zoals de paling, doen net het omgekeerde. Ze trekken vanuit het zoete water naar zee om te paaien. Dit noemen we katadroom. Beide types vat men samen onder de algemenere term diadrome vissen. Voor het gemak, gebruiken we in de rest van de tekst de term trekvis.

Waarom toch zo moeilijk doen?

Jonge anadrome vissen vinden in de bovenloop van de rivier de nodige beschutting tegen predatoren. Dat is alvast één reden waarom ze het zichzelf moeilijk lijken te maken. Ze vinden er – althans initieel – ook voldoende voedsel. Tot ze met te veel zijn en te groot worden voor de draagkracht van het systeem. Dan vertrekken ze zeewaarts, waar veel meer en rijker voedsel is. Twee keer voordeel, dus. Een klein riviertje kan zodoende toch grote passages van honderdduizenden zalmen of andere trekvis aan.

Op de terugweg naar hun geboortegrond komen de volwassen vissen maar weinig natuurlijke vijanden tegen. Maar dat is buiten de mens gerekend. Door de rivier af te spannen met netten of fuiken, vang je deze vissen op je dooie gemak bij de honderden. Dat maakt ze kwetsbaar voor overbevissing.

Nog een nadeel is dat trekvissen met een sterk staaltje ‘aanpassen’ voor de dag moeten komen. Op korte tijdspanne moeten ze zien over te schakelen tussen leven in zoet naar leven in zout water, of omgekeerd. De stroomopwaartse trek kost soms best veel energie, getuige de impressionante sprongen van zalmen om watervallen en versnellingen te overbruggen. Een schouwspel dat je vandaag nog kunt beleven in Ierland, Schotland of Scandinavië, waar de soort wel nog voorkomt.

Verdwenen iconische trekvissoorten van bij ons

Tot in de late 19de eeuw trokken jaarlijks in de herfst tot 100.000 Atlantische zalmen de Maas op om te paaien in snelstromende heldere Ardense rivieren zoals de Ourthe en de Amblève. Daar kwam met de bouw van een stuwen als barrière om het waterpeil van de Maas te regelen bruusk een einde aan. Zeeforel en houting vergezelden zalm tijdens hun trek stroomopwaarts. Ze ondervonden dezelfde problemen en verdwenen mee met de zalm. Hoewel historische bronnen gewagen van de aanwezigheid van zalm in Vlaamse stromen tot halfweg de 19de eeuw, vermoedt men nu dat het ging om zeeforel. Een soort die minder problemen heeft met het slibrijke water van Schelde, Nete, Dijle, Demer, Leie en IJzer.

In de lente paaiden elft en fint – grote haringachtigen – stroomopwaarts in het Schelde- en Maasbekken. Tijdens trek vingen vissers ze massaal met zegennetten. Wat niet verkocht raakte, eindigde als meststof op het land. In de late 19de eeuw luidde men al de alarmbel toen de gevangen aantallen zienderogen daalden. Het kanaliseren van waterlopen en de bouw van stuwen voor de scheepvaart waren de oorzaak. Ook de overbevissing had zijn deel, al werd de schuld daarvan vooral in de schoenen geschoven van anderen (de Nederlanders). In het kielzog van de trek van elft en fint zwom steur de rivier op, verzot op elft- en finteitjes. In Schelde en Maas ving men in de 19de eeuw de laatste steuren, na een lange calvarietocht al sinds de middeleeuwen. Onderzoek op visbotten uit archeologisch opgravingen legde intussen bloot dat hier niet enkel de Europese steur rondzwom, maar ook de Atlantische steur, een soort waarvan biologen tot voor kort dachten dat die alleen aan de Atlantische kust van Noord-Amerika voorkwam. Andere trekvissen van bij ons zijn rivierprik, zeeprik, spiering, stekelbaars en bot.
 


Schilderij van een Antwerps viskraam in de 17de eeuw
Frans Sneyders (1618-21), Hermitage/WikiMedia

Op dit schilderij van een Antwerps viskraam in de 17de eeuw spelen trekvissen een centrale rol in het aanbod: steur, zalm, rivierprik, zeeprik, paling en fint (of elft).

Hoe is het zover kunnen komen?

Ooit wemelde het van de trekvissen in onze waterlopen, maar door menselijk toedoen staan ze al van in de middeleeuwen onder zware druk. De bevolking groeide toen snel. Boskap zorgde voor meer landbouwgrond en voedsel. Maar ook voor meer bodemerosie en slib in de rivieren. Iets waar trekvissoorten niet van houden.

Steden ontstonden, nijverheid en handel ontwikkelden zich. De commerciële visserij en de vishandel kwamen op gang. Aanvankelijk viste men enkel in rivieren, de zeevisserij ontstond pas na de 11de eeuw. De vraag naar vis werd almaar groter, getriggerd door het opkomende christendom. Die promootte vele vastendagen: vlees mocht niet, vis wel. De visbestanden kwamen onder druk te staan. Eerst trachtte men aan deze grote vraag te voldoen door vis te kweken. Rivieren werden afgedamd, visvijvers aangelegd en vismigratieroutes geblokkeerd.

Voor het malen van het graan en de vele ontwikkelende nijverheden (metaal, textiel, leer) had men steeds meer mechanische kracht nodig. Rivieren afdammen en watermolens bouwen bleek een groot deel van de oplossing te bieden. Maar niet voor trekvis … Het afdammen zorgde voor extra barrières op hun route en resulteerde in troebel, slibrijk, traag stromend water. Laat die soorten daar nu net niet van houden.

Het indijken en droogleggen van schorren en moerassen langs de oevers van rivieren was een bijkomende genadeslag voor veel vissen, zoals de steur. Al te vaak wordt de industriële revolutie van de 19de eeuw met de vinger gewezen voor de grote achteruitgang van zoetwater- en diadrome vis, maar veel soorten bleken het al vanaf de late middeleeuwen knap lastig te hebben.

In de 20ste eeuw verarmden de waterlopen in West-Europa verder door de boomende industrialisatie, de intensieve landbouw, de aanleg van stuwen en het rechttrekken van waterlopen in functie van de scheepvaart, de verdere indijking en drooglegging van gronden voor bewoning en landbouw, de stijgende bevolkingsdichtheid en de daarmee toegenomen vuilvracht (open riolen). Gevolg: de populaties van alle 24 diadrome vissoorten uit de Noord-Atlantische regio zijn met meer dan 90% gekelderd. Tot een historisch dieptepunt.

Vistrappen en ecologisch herstel

Onder impuls van Europa staat vrije vismigratie ondertussen hoog op de agenda.  Lidstaten moeten prioritaire waterlopen terug openstellen of – als dat niet mogelijk is – de fysische barrières (sluizen, dammen, pompgemalen …) vispasseerbaar maken.


Kaart met vismigratieknelpunten in Vlaanderen.
Geoloket VMM

Vismigratieknelpunten in Vlaanderen die anno 2020 wel (groen) en nog niet (rood) opgelost zijn. Nog veel werk aan de winkel!

De Vlaamse overheid en de provincies zijn verantwoordelijk voor het vispasseerbaar maken van waterbouwwerken. Dit kan bijvoorbeeld door een vistrap aan te leggen. Dit systeem laat vissen toe om trapsgewijs een hoogteverschil of een fysische barrière te passeren. Ondertussen blijkt dat er geen uniforme methode bestaat voor het aanleggen van een vistrap. Elke locatie blijkt uniek. Elke plek vraagt een op maat gemaakt ontwerp. Pieterjan Verhelst, palingonderzoeker: “Veel vistrappen blijken – ook na testen en aanpassen – maar ondermaats te scoren. En ze werken meestal niet voor stroomafwaarts trekkende vis. Daarenboven kunnen vistrappen niet overal geplaatst worden, bijvoorbeeld in de polders, want dan loopt het water gewoon weer de polder in. Nog steeds worden gigantische gebieden in Vlaanderen ontwaterd door waterpompstations die helemaal niet visveilig zijn.”

Naast het verwijderen of aanpassen van fysische barrières, maakt de Vlaamse overheid ook werk van het verbeteren van de waterkwaliteit en van het voorzien in een geschikt habitat. Want niet alleen de vissen profiteren van een verbeterde leefomgeving en natuurlijke dynamiek…
 


Render geplande vispassage Gent-Merelbeke
© Vlaamse Waterweg nv

Op de grens tussen Gent en Merelbeke plant de Vlaamse Waterweg naast het stuwsluiscomplex aldaar een 9 meter brede vispassage. Het toegevoegd debiet lokt de vissen naar de vistrap, waarna ze via openingen in de reeks muurtjes op eender welk moment de sluis kunnen passeren.

Urgentie voor paling

Een van de trekvissen die sterk te leiden heeft onder de menselijke ingrepen in onze waterlopen is de paling. Pieterjan Verhelst brengt voor het Europese onderzoeksproject LifeWatch Belgium de migratie van paling in kaart. “Door palingen te vangen en een zendertje bij hen in te planten, kunnen we ze volgen tijdens het eerste deel van hun 7000 km lange trek naar hun voortplantingsgebied in de Sargassozee: het stuk dat ze afleggen vanuit onze rivieren tot een eind in de Noordzee.” Uit zijn onderzoek blijkt dat meer dan de helft van de palingen de zee niet bereikt.

Ondanks de afspraken die 17 EU-lidstaten maakten in 2007 om het herstel van de Europese paling in te zetten, laten de meest recente cijfers geen beterschap zien in het herstel van deze kritisch bedreigde soort. En al zeker niet in het Noordzeegebied. In 2019 bedroeg de intrek van jonge paling (glasaal) in de Noordzee nog maar 0,5 procent van wat het was in de periode 1960-1979. Het wegwerken van vismigratieknelpunten, het aanpakken van stroperij en de illegale handel in glasaal. Het heeft allemaal nog helemaal geen zoden aan de dijk gebracht.

Een snelle blik op menukaarten van restaurants en sushizaken, of een rondvraag bij het brede publiek (in Nederland) leert dat weinig mensen beseffen hoe kritiek de situatie is voor paling. Vreemd, want je eet toch ook geen bedreigde neushoorns of panda’s! Eenmaal geconfronteerd met de bedreigde status, vindt een overgrote meerderheid dan ook dat het Europese en nationale beleid een serieus tandje mag bijsteken in de beloofde aanpak.

Velen zijn ook in de veronderstelling dat de paling op hun bord gekweekt werd, en dat er zich dus geen probleem stelt. Toch lukt het viskwekers nog steeds niet om paling te kweken in gevangenschap. De glasaal – in het wild gevangen – wordt in de installaties vetgemest tot een slachtrijp gewicht. Ook daar is men dus afhankelijk van het natuurlijk voorkomen van de soort. Omdat Pieterjan het hoog tijd vindt om het publiek te informeren over het droeve lot van de paling ontwikkelde hij het computergame Red de paling. Speel het spel en ontdek zelf meer boeiende weetjes over de paling.
 


Door pompgemalen of waterkrachtcentrales vermalen palingen.
© Frode Kroglund - NIVA

Als palingen proberen pompgemalen of waterkrachtcentrales te passeren, lopen ze een hoog risico om vermalen te worden.


Akoestische telemetrie - ETN
ETN - European Tracking Network

Akoestische telemetrie – het volgen van dieren met behulp van geluidsgolven ‒ uitgelegd in een kort video (in Engels). LifeWatch België steunt het Europese Tracking Network (ETN).

Dan maar een handje helpen

In 1964 startte men in Nieuwpoort met het opvissen van jonge palingen (glasaal) aan de sluizen van de IJzer, om ze landinwaarts uit te zetten in Belgische waterlopen. Toen kon men in een paar uur nog 50 kg glasaal vangen. Momenteel is de vangst teruggelopen tot een paar kg per maand! Niet genoeg voor wat het nationaal palingbeheerplan van 2010 aanraadt om jaarlijks uit te zetten. Om het tekort aan te vullen, koopt Vlaanderen sinds een tiental jaar glasaal in andere Europese landen. Helaas, hoewel heruitzettingsprogramma’s in vele Europese landen toch al een decennium of meer lopen, is de paling vandaag nauwelijks beter af.

Paling doet het slecht, maar zalm is al van tussen de twee wereldoorlogen helemaal verdwenen uit onze waterlopen. Wallonië hoopt met het heruitzettingsprogramma Saumon Meuse het herstel te realiseren. Jaarlijks zet men tot 700.000 semi-wilde jonge zalmen uit in zijriviertjes van de Maas, in de hoop dat ze de zee zullen bereiken en na enkele jaren terugkomen om er te paaien. In 2002 was de vreugde groot toen de eerste zalm spontaan terugkeerde in de Maas. Helaas gaat het herstel sindsdien niet echt hard: jaarlijks komen nooit meer dan een tiental exemplaren terug.

“Wat dan wel weer een uitstekende maatregel blijkt om paling en andere trekvis te redden is een aangepast spuibeheer,” zegt Pieterjan Verhelst. “Sinds een tiental jaar zet men de zeesluizen in het voorjaar op een kier om bij vloed glasaal binnen te laten. En sinds kort gaan de Haringvlietsluizen in Nederland in de herfst even open om optrekkende zalm toegang te verlenen.”

Onderzoek moet waterbeheerders wijzer maken

Bij het brede publiek medeleven voor vissen en trekvissen opwekken. Het blijft moeilijk. "Een slijmerige paling is niet het meest aaibare dier, en zalm kennen de meeste mensen enkel van op hun bord, of als een soort die leeft in het verre Alaska of Noorwegen” zegt Jenna Vergeynst. Als onderzoekster binnen LifeWatch Belgium bestudeerde zij de problemen die trekvissen ondervinden bij het naar zee zwemmen als ze vanuit de Maas in het Albertkanaal sukkelen en daar zes sluizencomplexen moeten zien door te komen.

Uit Jenna’s onderzoek met gezenderde jonge zalmen en zilverpalingen blijkt dat de vissen het korte tijdslot moeten treffen waarin de sassen gevuld worden om de sluisdeur te passeren. Na veel gemiste kansen lukt het soms wel, met of zonder verwondingen. Bij het openen van de sasdeuren zwemmen een aantal vissen gedesoriënteerd terug stroomopwaarts, zodat ze weer helemaal opnieuw moeten beginnen. De kans om tijdens deze langere verblijftijd dan ook nog eens ten prooi te vallen aan roofvissen is groot.

Voor trekvis is de keuze tussen het Albertkanaal (met zijn vele sluizencomplexen) of de Maas “kiezen tussen pest of cholera”. Op het Maastraject krijgen ze immers af te rekenen met opeenvolgende waterkrachtcentrales. En hoewel daar telkens wel een vistrap voorzien is, werken die alleen voor stroomopwaartse migratie. Naar zee trekkende vis volgt gemakshalve de hoofdstroom en komt daarmee recht op de turbines uit. Die passeren kan bijna niet zonder verwondingen op te lopen of vermalen te worden. Niet te verwonderen dus dat nog geen 10% uiteindelijk de zee haalt.

Doelen gesteld – doelen bereiken?

Pas sinds de late 20ste en 21ste eeuw tracht integraal waterbeheer soelaas te bieden voor het herstel van trekvis. Een Europese palingverordening, de Europese habitatverordening, de Kaderrichtlijn Water en een tweede Benelux Beschikking stelden elk hun doelen en deadlines in voor het herstel van soorten en habitats. “Voor wat betreft trekvis blijkt tot nu toe nog geen enkele van deze doelen gehaald,” zegt Johan Coeck, trekvisonderzoeker bij het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO).”De grootste knelpunten blijven de slecht of niet passeerbare waterkrachtcentrales, stuwen en pompgemalen. Vistrappen werken niet altijd goed, en het vangen en heruitzetten blijken zeer dure lapmiddeltjes.”

“We beseffen maar al te goed dat een waterloop niet meer in zijn oorspronkelijke staat te herstellen valt. Daarom is scheepvaart en veiligheid voor overstroming te prioritair. Het herstel van vispassages moet het dan ook hebben van enkele percenten hier en kleine winsten daar. Ook moeten we de slechtst passeerbare barrières ertussenuit kunnen halen. Daarom blijkt kennis en onderzoek broodnodig. De laatste jaren heeft innovatie, zoals bijvoorbeeld performantere telemetrie en akoestische camera’s, ervoor gezorgd dat we steeds meer details te weten komen over het gedrag van trekvissen. Zo kunnen we steeds betere maatregelen opperen bij het aanleggen van vistrappen of een uitgekiend spuibeheer voorstellen. Om zo die kleine stapjes vooruit te gaan”.

Meer lezen

Suggesties

Heb je zelf ideeën, interessante weetjes ...

Stuur ons je suggestie

Artikel delen

Lijkt dit artikel iets voor uw vrienden of collega’s? Deel het met hen!