Exoten in zee. Dweilen met de kraan open?

gewone slingerzakpijp in Oostendse Spuikom
Marjan Steppe | PROBIO

Met 25 zijn ze, de experten die deel uitmaken van het VLIZ Alien Species Consortium en de ogen openhouden voor nieuwe soorten die opduiken in de Belgische Noordzee. En dan hebben we het niet over een hier of daar opduikende dwaalgast. Of over zuidelijke soorten die als gevolg van de klimaatopwarming geleidelijk aan de Belgische kustwateren infiltreren. Neen, we spreken over zout- en brakwatersoorten afkomstig uit verre oorden die hier geraken door toedoen van de mens en zich blijvend vestigen. Momenteel telt de lijst met gevestigde niet-inheemse soorten 79 exotische organismen. Wie zijn ze? Hoe ‘goed’ doen ze het hier? En hoe kunnen we ze vermijden of bestrijden? Testerep magazine sprak met de twee bezielers van het project en vroeg hen wat de nieuwe kennis betekent voor het beleid en de industrie.

─ NANCY FOCKEDEY

Met steeds meer

Het totale aantal gevestigde vreemde soorten in het Belgisch deel van de Noordzee, inclusief het Schelde-estuarium en de Oostendse Spuikom, is op minder dan tien jaar tijd met 15% gestegen: van 69 soorten in 2012 naar 79 soorten in 2020. “Hoewel een betere monitoring een deel van de toename kan verklaren, lijkt een intensifiëring van economische activiteiten de hoofdoorzaak van de stijging,” zegt Fien De Raedemaecker (VLIZ). Zij coördineert, samen met haar collega Thomas Verleye, het VLIZ Alien Species Consortium, de groep van lokale en internationale experten die de kennis rond mariene niet-inheemse soorten in onze wateren bundelt.

“Bij drie op de vier van de geslaagde introducties in Belgische kustwateren heeft de scheepvaart een mogelijke rol gespeeld, bij vier op de tien was aquacultuur een potentiële oorzaak. Heel opvallend is dat bijna 60% van alle introducties uit onze lijst plaats vond na 1990, in een periode waarin het intercontinentaal scheepvaartverkeer een sterke groei kende. Het gegeven dat de Vlaamse zeehavens – Zeebrugge, Antwerpen en Gent – zich ter hoogte van een van de drukst bevaren maritieme scheepvaartroutes bevinden, verhoogt de kans op nieuwe onbedoelde introducties via ballastwater of aangroei op de scheepsrompen.”

Ze komen van verre…

Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de meeste nieuwe soorten afkomstig zijn uit regio’s waarmee Vlaanderen belangrijke intercontinentale scheepvaartroutes deelt. De Stille Oceaan (met levendige connecties met bv. Chinese havens) is goed voor de helft van de soortintroducties. Een vierde is afkomstig uit de Noordwestelijke Atlantische regio. Trans-Atlantische introducties vinden vooral plaats via ballastwatertransport, terwijl voor de Stille Oceaan scheepvaart, maar ook aquacultuur en levende import een voorname rol spelen.

Zo bereikte het Japanse bessenwier, een bruinwier uit Oost-Azië, Europa in de jaren 70 samen met ingevoerde Japanse oesters. De soort is nu aan onze kust gevestigd en aanspoelsels van dit wier komen veelvuldig voor. De Amerikaanse zwaardschede, een langwerpige schelp (ook bekend als messen of couteaus) verscheen pas in de jaren 80 aan onze kust, vermoedelijk als larven in het ballastwater van schepen uit Noordoost-Amerika. Vandaag is deze soort aan onze kust een van de vijf talrijkste schelpdieren.
 


Amerikaanse zwaardscheden Oostende
Filip Nuyttens

Massale stranding van Amerikaanse zwaardschedes op het strand van Oostende.

Schaaldieren aan de top

Niet alle levensvormen blijken even goed in staat tot dit soort geslaagde verhuisoperaties. Bij de nieuwkomers valt het grote aandeel geleedpotigen op, met vooral veel krabben, roeipootkreeftjes, garnalen, zeepokken en vlokreeftjes. Maar ook algen of wieren, en weekdieren – waartoe we de schelpdieren en slakken rekenen – zijn goed vertegenwoordigd onder de nieuwkomers.

De introductie van vreemde soorten is overigens van alle tijden. De Chinese wolhandkrab vond al zijn weg naar Duitsland in 1912, om zich van daaruit verder te verspreiden en sinds 1933 ook in ons land op te duiken. Voor de eveneens uit Azië afkomstige penseelkrab en blaasjeskrab was het wachten tot respectievelijk 2003 en 2006 vooraleer die zich aan de Belgische kust wisten te vestigen. Vandaag zijn beide krabben zeer talrijk aanwezig in havens en op strandhoofden, waar ze een stevige concurrent vormen voor de inheemse strandkrab.
 


Blaasjeskrab
VLIZ | Nancy Fockedey

Bij de mannetjes van de blaasjeskrab zit tussen de vingers van de schaar een leerachtig blaasje. Bij de mannetjes van de kleinere penseelkrab is dit een tufje haar. Vrouwtjes vertonen deze kenmerken niet en zijn daardoor moeilijker te onderscheiden.

Probleemsoorten met invasieve trekjes

Toch hoeft een introductie niet per definitie problematisch (‘invasief’) te zijn. Slechts een minderheid van de niet-inheemse soorten vertoont invasieve trekken, dermate dat ze écht een probleem zijn voor het andere zeeleven, de economie of de volksgezondheid. Naar schatting vormt ongeveer 10-15% van alle niet-inheemse dier- en plantensoorten – zowel op land als in water – een gevaar voor de Europese biodiversiteit. Invasies van niet-inheemse soorten zijn wereldwijd zelfs de tweede belangrijkste oorzaak van het verlies aan biodiversiteit (op één staat de directe vernietiging van de leefomgeving).

Invasieve soorten belasten het ecosysteem door in competitie te treden met inheemse soorten, door nieuwe ziektes te introduceren of door overmatige predatie. Omdat ze hun vijanden niet meebrengen en zich vaak massaal ontwikkelen, kunnen ze ook zeer ‘zichtbaar’ aanwezig zijn. Zo verscheen de kleine (3-4 cm) maar pijnlijk netelende Japanse kruiskwal recent in de Oostendse Spuikom, waar ze zwemmers en watersporters hinderen. De Amerikaanse ribkwal is dan weer een geduchte predator van dierlijk plankton en van visbroed. Een introductie in de jaren 80 in de Zwarte Zee leidde er tot de ineenstorting van het ecosysteem en van de ansjovis-visserij. Sinds 2007 komt deze ribkwal ook voor aan onze kust, al zijn de ecologische gevolgen nog onduidelijk. De Japanse oester of de creuse ten slotte, werd in 1969 bewust geïmporteerd in ons land als alternatief voor de falende kweek van de lokale platte oester. Vandaag is de creuse hier zeer algemeen op dijken, strandhoofden en mosselbanken waar ze in concurrentie treedt voor ruimte en voedsel met mosselen en schaaldieren. In de havens verhinderen ze het correct sluiten van sluisdeuren, wat extra onderhoudswerk met zich meebrengt. De Japanse oester lijkt bij zijn vestiging ook voordeel te putten uit de klimaatopwarming.  
 


Onderhoud Vandammesluis
Roefs Group NV

De immense sluisdeur van de Pierre Vandammesluis in Zeebrugge moest eind 2020 onder handen worden genomen voor renovatie en het verwijderen van 750 ton Japanse oesters. © Roefs Group NV

Boek en website

Het VLIZ Alien Species Consortium publiceerde eerder dit jaar een update van de lijst. De herwerking van alle soortenfiches met de meest recente wetenschappelijke informatie leidde tot een lijvige (623 pagina’s tellende) gids, als pdf te downloaden via de VLIZ-website. Al deze info is tevens ontsloten en doorzoekbaar via een nieuwe website www.vliz.be/niet-inheemse-soorten. Je kunt er o.a. zoeken op soortengroepen, het gebied van oorsprong of introductiewijze. De fiches per soort krijgen regelmatig een update en tonen dus steeds de meest recentste gegevens. Maar de website bundelt ook alle info over de wetgeving, het beleid en beheer van niet-inheemse en invasieve soorten, en dat zowel op internationaal, Europees, nationaal als regionaal niveau.

Drijvende krachten achter dit project zijn Thomas Verleye en Fien De Raedemaecker, beiden werkzaam bij het VLIZ. Hun job is om op maat gesneden wetenschappelijke kennis en data aan te bieden aan de mariene onderzoeksgemeenschap, beleidmakers en industrie (in de context van de blauwe economie). In dit geval leveren ze info over de mariene niet-inheemse soorten bij ons en hoe hiermee om te gaan.

“De meerwaarde van onze niet-inheemse soortenlijst is dat ze kennis bijeenbrengt en aanbiedt die anders verspreid zit bij wetenschappers van verschillende universiteiten en kennisinstellingen, uit binnen- en buitenland. Maar ook natuurliefhebbers en amateurbiologen van bijvoorbeeld de Strandwerkgroep dragen bij,” vertelt Fien De Raedemaecker. Het spotten van niet-inheemse soorten is immers niet iets waar iemand gericht op werkt. Iedereen die in zee of op het strand stalen neemt of observaties doet, kan terloops een exotische soort ontdekken. De waarnemers zijn vaak gespecialiseerd in bepaalde dieren- of wierengroepen. Met hun getrainde oog zien ze al sneller of de toevallige vondst een nieuwe soort betreft voor de Belgische fauna of flora.”

Wetenschap voor beleidmakers

Thomas Verleye zetelt in de wetenschappelijke commissie van de raad die voor België het standpunt coördineert over de aanpak van invasieve niet-inheemse soorten – op land én in zee. In 2014 kwam de Europese verordening rond invasieve uitheemse soorten in voege. Om deze in België te kunnen implementeren is samenwerking vereist tussen federale en regionale bestuursniveaus.

“Wij zorgen dat de wetenschappelijke kennis, verzameld door het consortium, doorstroomt naar die groep van beleidmakers,” zegt Thomas Verleye. “Zo bepalen we onder andere mee of een bepaalde exoot wel of niet op de Europese lijst van invasieve soorten (Invasive Alien Species of IAS) komt. Eenmaal een soort op deze lijst verschijnt, moeten alle Europese landen de introductie ervan ten stelligste vermijden. Als de soort ondertussen al gevestigd blijkt te zijn, dringt bestrijding zich op. Lidstaten komen daarin niet altijd overeen: wat het ene land beschouwt als een pest, kan voor ander landen indruisen tegen economische belangen. Het is soms ecologie tegenover economie.”

Zo wordt de aanwezigheid van wilde Amerikaanse kreeften langs de Noorse kusten en in de Baltische Zee daar als een bedreiging beschouwd, omdat ze gaan kruisen met de Europese kreeften. De soort is uiteindelijk niet op de Europese IAS-lijst gekomen, omdat dit de import van levende Amerikaanse kreeften voor horeca en aquacultuur te sterk zou bemoeilijken.

Voorkomen beter dan bestrijden

Eenmaal een soort zich gevestigd heeft, is ze – zeker in het mariene milieu – nog moeilijk weg te krijgen. Het beleid zet dan ook vooral in op het voorkomen van nieuwe introducties, op een snelle detectie en bestrijding, en op een duidelijk beheerkader voor wijdverspreide niet-inheemse soorten. Omdat de impact groot kan zijn op ecosystemen, gezondheid en economie, bestaan er diverse globale akkoorden, Europese regelgeving, regionale verdragen en een reeks van specifieke richtlijnen en gedragscodes voor de aanpak van niet-inheemse soorten. Op de vraag naar succesverhalen, kan Thomas moeilijk een specifiek voorbeeld noemen. “Om potentieel invasieve soorten in een pril stadium te kunnen bestrijden, moet vaak de bazooka bovengehaald worden. De kosten van de drastische mechanische of chemische middelen blijken vaak hoog ten opzichte van de baten, of de kans op volledige uitroeiing te gering,” legt Thomas uit.

Het bestrijden van invasieve soorten is wel aan de orde als we het hebben over infrastructuur in de industrie of openbare dienstverlening. Zo vangt de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) Chinese wolhandkrabben op de Kleine Nete met vallen, op het moment dat ze massaal zeewaarts trekken om zich voort te planten of terug. Op een jaar tijd onderschepte deze passieve ‘krabbensleuf’ 363.000 migrerende Chinese wolhandkrabben (goed voor 2.4 ton). Een druppel op een hete plaat ofniet? Lokaal helpt dit alvast wel om ecologisch waardevolle en kwestbare waterlandschappen te beschermen.

Privacy bescherming.
Deze sectie bevat inhoud van onderstaande website.
www.rtv.be
Indien u toestemt om de inhoud te laden gelieve op deze sectie te klikken.

Televisiefragment 'Wolhandkrab in de val (2018)' op de regionale televisiezender RTV Kempen/Mechelen - © RTV

Bedrijven die koelwater oppompen uit het Schelde-estuarium en last hebben van aangroei van brakwatermosseltjes of brakwaterpoliepen in hun installaties, jagen op geregelde basis chloorbiocides door de buizen om de aangroei in toom te houden. En in de Oostendse Spuikom haalde een maaiverzamelboot recent nog invasieve wieren (Japans bessenwier) weg die voor hinder zorgden. “Met deze bestrijdingstechnieken reduceer je tijdelijk de overlast, maar de oorzaak neem je niet weg. De bestrijding gaat gepaard met een aanzienlijk kostenplaatje voor de overheid of het bedrijf, en vaak is de ecologische impact van deze acties op het ecosysteem niet gering,” concludeert Thomas.

Beleid vooralsnog traag en niet alles omvattend

In een globale economie zal het waarschijnlijk nooit mogelijk zijn om nieuwe invasies helemaal te vermijden. Het geheel van regelgevingen en richtlijnen mag dan wel zorgen voor een vertraging van invasies, toch zal de aanpak nog beter moeten. Zo legt het internationale ballastwaterverdrag normen en procedures op om de verspreiding van invasieve organismen via ballastwater van de ene regio naar de andere te voorkomen. Schepen dienen het ballastwater op het midden van de oceaan te verversen (met laag risico op overleving van kustorganismen) of te behandelen voor ze het in de haven van bestemming lossen. “Maar alles gaat heel traag. In 2017 kwam het verdrag eindelijk in voege. De ratificering ervan heeft 13 jaar geduurd en nu volgt er nog een jarenlange uitfasering. Het verdrag gaat ook enkel over organismen die via de ballasttanks meeliften. Uit onze inventarisatie blijkt alvast dat ook heel wat soorten migreren als aangroei op scheeprompen (fouling). Maar hierover is nog helemaal geen wetgeving, zelfs niet in de maak. Er is wel een ban op scheepsverven met het giftige TBT. Die mogen niet meer gebruikt worden, maar er is nog weinig kennis over de effectiviteit en de impact op het milieu van de alternatieve verven. In de aquacultuur zien we ondertussen wel al een verbetering door goede regelgeving en controles bij het vervoer van soorten.”

Meer

 

Suggesties

Heb je zelf ideeën, interessante weetjes ...

Stuur ons je suggestie

Artikel delen

Lijkt dit artikel iets voor uw vrienden of collega’s? Deel het met hen!