Het Vlaamse strand wordt gekenmerkt door de sedimentatie van grovere sedimentdeeltjes (zand): een zandstrand. In het intergetijdengebied (d.i. het gebied dat door de zee wordt overspoeld bij vloed en droog komt te liggen bij eb) kunnen geen hogere planten groeien. Hogerop het strand kunnen gespecialiseerde planten zoals zeeraket en biestarwegras zich wel vestigen. Deze pionierplanten houden het aanwaaiende zand vast en zo ontwikkelt zich een embryonaal duintje. Massart noteerde reeds dat de breedte van het natuurlijke strand langs de Westkust veel groter was dan langs de Oostkust, wat ook nu nog het geval is. Aan de Oostkust reikten de golven vaak tot aan de rand van de duinen, waardoor zaadplanten het er moeilijker te verduren kregen. Strandopspuitingen en strandhoofden zorgden ervoor dat zaadplanten zich ook hier konden vestigen.